Wie aan Leuven denkt, denkt aan de universiteit. Het uitzicht van de stad wordt niet alleen bepaald door de massa studenten en academisch personeel die zich dagelijks doorheen de straten voortbeweegt, maar evenzeer door de statige colleges die vertellen over bijna zes eeuwen universiteit in de stad. In de loop der tijd waren er meer dan zestig. Vandaag zijn er nog een groot aantal bewaard. Gids Rika Dubaere, historica, ervaren gids en kenner van Leuven en haar universiteit neemt ons op zondag 18 juni mee langs het Pauscollege, het Atrechtcollege, het Premonstreitcollege, het Heilige Geestcollege, de Valk, … en nog vele andere gebouwen die al generaties lang studenten hebben gevormd.
Ontstaansgeschiedenis van de Leuvense universiteit in een notendop
Op 8 december 1425 werd de eerste Leuvense universiteit, het Studium Generale Lovaniense, opgericht door paus Martinus V met de steun van hertog Jan IV van Brabant en zijn raadgevers Engelbert van Nassau en Edmund van Dynter. De Leuvense universiteit was zoals gebruikelijk in de middeleeuwen, en nu nog in onder meer Cambridge en Oxford, een groepering van vele colleges, pedagogieën en stichtingen, verenigd als delen van de universiteit maar met eigen autonomie. Studenten leefden en studeerden in hetzelfde gebouw. Bij een college was het voornamelijk een woonfunctie, bij een pedagogie primeerde het onderwijs. Een stichting is een zelfstandig vermogen dat een maatschappelijk, sociaal of ideëel doel nastreeft dat door de stichter is vastgelegd. Zo een stichting gaf studenten die anders niet de financiële middelen zouden hebben om te studeren aan de universiteit, de kans om dat wel te doen via financiële ondersteuning. Sommige daarvan bestaan vandaag nog en de gegevens worden ieder jaar in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.
Aanvankelijk waren er in Leuven vier faculteiten (artes, kerkelijk en burgerlijk recht en geneeskunde). In 1431 kwam daar theologie bij. In de artesfaculteit kregen de studenten hun basisopleiding en verbleven ze in één van de vier Leuvense pedagogieën (De Burcht, Het Varken, De Lelie en De Valk). Na deze eerste opleiding kon een student verder studeren aan de hogere faculteiten, zoals kerkelijk recht en theologie.
In het begin van de 16de eeuw kwam onder invloed van het humanisme verandering in de manier van lesgeven. Onder inspiratie en leiding van de humanist Desiderius Erasmus werd in 1518 in Leuven het ‘Collegium Trilingue‘ (Drietalencollege) opgericht. Daar werden de drie ‘gewijde’ talen Latijn, Grieks en Hebreeuws bestudeerd zodat er onderzoek kon gedaan worden op basis van oorspronkelijke bronnen. Nieuwe methoden van persoonlijk en kritisch onderzoek verdrongen dus het middeleeuwse geloof in de autoriteit van gezaghebbende teksten.
De Leuvense universiteit was tot de tweede helft van de 16de eeuw de enige universiteit in de Nederlanden en had dan ook veel studenten vanuit het noorden van Frankrijk, Luxemburg en de noordelijke Nederlanden. Zo zaten Filips-Willem, zoon van Willem van Oranje, Marnix van Sint-Aldegonde, Johan van Oldenbarnevelt, Erasmus, Dodoens, Vesalius, Mercator en zelfs paus Adrianus van Utrecht, er op de studiebanken.
Vanaf het einde van de 16de eeuw ging het wetenschappelijke leven in de Zuidelijke Nederlanden achteruit als gevolg van de godsdienstoorlogen (Reformatie en Contrareformatie). Het natuurwetenschappelijke onderwijs aan de Leuvense universiteit knoopte opnieuw aan bij het middeleeuwse denken. De universiteit stagneerde dan ook als wetenschappelijk centrum, maar bleef wel de plaats waar de katholieke elite werd gevormd die trouw bleef aan Rome. Dit bleef gedurende de hele 17de en 18de eeuw het geval. Dat nam niet weg dat de universiteit tegelijk ook het centrum was van het Jansenisme.
Toen de Oostenrijkse Nederlanden en het prinsbisdom Luik in 1795 aangehecht werden bij Frankrijk was het gedaan met de universiteit. Door een Franse wet van 15 september 1793 was immers tot afschaffing van alle colleges en universiteiten van de Franse Republiek beslist en door een decreet van het Dijledepartement van 25 oktober 1797 werd die afschaffingswet uit 1793 ook van toepassing op de Leuvense universiteit.
Daarna duurde het nog tot 1817 vooraleer er opnieuw een universitaire instelling in Leuven verscheen, maar deze keer was het een rijksuniversiteit, opgericht door de burgerlijke overheid en dus liberaal, neutraal en grotendeels niet-confessioneel. Die instelling werd in 1835 bij wet opgeheven en dat jaar direct vervangen door de in 1834 in Mechelen gestichte Universitas Catholica Belgii.
Deze nieuwe Franstalige katholieke universiteit werd op 8 november 1834 opgericht door de bisschoppen van België met toestemming van paus Gregorius XVI. De aankondiging van de oprichting veroorzaakte heel wat tumult in België omdat men vreesde voor de vrijheid van onderwijs. Als reactie werd in datzelfde jaar dan ook de Université Libre de Bruxelles opgericht door de vrijmetselaars.
In de 20e eeuw vormden de gebeurtenissen van de Alma Mater een weerspiegeling van de Belgische taalstrijd. Een eerste sta naar de vernederlandsing werd in 1911 gezet. De universiteit kreeg dat jaar, samen met de universiteit van Brussel, haar rechtspersoonlijkheid en werd officieel benoemd als “Université catholique de Louvain – Katholieke Hogeschool te Leuven”, later “Université catholique de Louvain – Katholieke Universiteit te Leuven”. Vanaf 1936 werden de meeste colleges zowel in het Nederlands als in het Frans gegeven. Op een definitieve splitsing was het nog wachten tot na de rellen van 1968 waarbij de leuze “Leuven Vlaams” alom klonk. In 1970 werd de splitsing wettelijk geregeld maar het duurde daarna nog een aantal jaren vooraleer alle Franstalige activiteiten definitief overgeplaatst waren naar de nieuwe Franstalige universiteit Université catholique de Louvain (UCL) in de nieuwgebouwde stad Louvain-la-Neuve, gelegen op het grondgebied van Ottignies.
Ondertussen is de Alma Mater de 21ste eeuw binnengerold en spreken we sinds 11 juli 2002 over de Associatie KU Leuven die twaalf hogescholen in Vlaanderen en de KU Leuven samenbrengt.
Studeren te Leuven in het Ancien Regime
Studenten kwamen van heinde en verre afgezakt naar de universiteitsstad en moesten zelf zien om op eigen benen te staan en te overleven. Er was geen mogelijkheid om iedere week terug naar de heimat te reizen om verse kleren, eten en centjes op te halen zoals vandaag de dag wel vaak gebeurt. Gelukkig kwamen deze jongens vaak terecht in colleges die gesticht werden door weldoeners, vaak professoren, oud-studenten, geestelijken of functionarissen aan de universiteit, die hun bezittingen voorbestemden om tot ver na hun dood te voorzien in kost en inwoning voor familieleden, streekgenoten of gewoon voor arme studenten.
Wat is een college?
Het woord ‘college’ verwijst vandaag naar een les (hoorcollege of werkcollege) of naar de instelling waar les wordt gegeven. Maar indertijd werd niet in alle colleges in Leuven lesgegeven. Het woord verwees dan ook naar een gemeenschap waar studenten samenwoonden onder leiding van een oudere of afgestudeerde student en met een stichter die zijn aardse bezittingen naliet voor de oprichting van een college. Er waren colleges voor theologanten, juristen, medici, voor artesstudenten, voor armen, missiecolleges,….
Deze collegestichters wilden dikwijls in het zicht van een naderende dood hun geweten sussen, hun verworven rijkdom delen en hun naam voor eeuwig verbonden weten met een belangrijk gebouw. Het Vandalecollege in de Naamsestraat, waar vandaag de diensten Studentenvoorzieningen gehuisvest zijn, verwijst nog altijd naar de Antwerpse kanunnik Pieter Van Dale die dit college stichtte in 1569 voor studenten uit Antwerpen en Aalst. Het Hoviuscollege werd in 1633 bij testament gesticht door Franciscus Hovius uit Londerzeel. Hij studeerde theologie in Leuven en werd pastoor in een Antwerpse kerk. Met dit college ging het echter niet zo goed. De oorspronkelijke dotatie van Hovius was in de 18de eeuw zo geslonken dat in 1726 alle goederen behalve het gebouw moesten verkocht worden om toch nog twee beurzen voor de familie van Hovius te kunnen uitbetalen. Blijkbaar was de voorziene dotatie te nipt berekend geweest.
Veel van de collegestichters behoorden tot de universiteit of waren er aan verbonden geweest waardoor ze een aardig spaarcentje hadden kunnen bijeen sprokkelen. Tijdens het ancien régime bestond er immers een speciaal systeem voor de Leuvense academici met een recht op tal van beneficies. Dat zijn inkomsten afkomstig uit de uitoefening van een of ander kerkelijk ambt (pastoraat, dekenaat,…). Zolang ze echter actief waren aan de universiteit moesten ze die functie niet werkelijk uitoefenen. Op de stichtingsdatum van de universiteit had paus Martinus V immers ook het privilege ‘de fructibus percipiendis‘ uitgevaardigd. Hij stond daarmee de leden van de universiteit toe om tijdens hun verblijf in Leuven de inkomsten van hun kerkelijke beneficies te blijven genieten zonder residentieplicht ter plaatse én zolang ze een vervanger een redelijke vergoeding boden. Natuurlijk zorgden ze er daarbij wel voor om zelf nog een groot bedrag over te houden.
Het dagelijkse leven in een college
Een college bestond uit een deftige woning, liefst met een tuin waarin de studenten zich konden ontspannen en waar groenten en fruit konden gekweekt worden om de eenvoudige en eenzijdige maaltijden aan te vullen. Er werd ook een kapel en een bibliotheek voorzien. Aan het hoofd van een college werd in het begin een oudere student en na 1500 een president aangesteld door de provisoren of de patronus. Dat waren de toezichthouders. Iedereen moest deze persoon gehoorzamen op gevaar van ernstige straffen of ontslag. Hij was degene die ’s avonds de poort van het college afsloot en de sleutel persoonlijk bewaarde tot de volgende dag zodat de studenten niet te veel op zwier konden gaan. Hij moest zich echter ook als een pater familias gedragen en dus samen met de bursalen (studenten met een beurs) de maaltijd nemen. Deze maaltijden werden bereid door aanwezig personeel dat ook betaald werd met geld van de stichter. Er werden natuurlijk ook rijkere studenten toegelaten die betaalden voor kost en inwoning. Zij werden commensales genoemd en werden door hun familie in de colleges ondergebracht omdat ze hun geld niet zouden verbrassen aan herbergbezoek, kansspelen of bordelen. In het nu nog bestaande Pauscollege waren in 1598 bijvoorbeeld 1 president, 20 bursalen en 32 commensalen ingeschreven en 4 personeelsleden.
Carine De Vos
Bron: Edward De Maesschalck, Leuven en zijn colleges. Trefpunt van intellectueel leven in de Nederlanden (1425-1797), 2021, 368 p.