Het gezicht van de Eerste Wereldoorlog

The Facemaker

Cambrai, november 1917: ‘private’ Percy Clare staat met zijn peloton klaar voor een zoveelste offensief tegen de Duitse stellingen. De soldaat is nog maar net uit zijn defensieve stelling gekropen of hij voelt een scherpe en duizelingwekkende klap tegen het hoofd: een Duitse kogel treft hem vol in zijn beide kaken. Onmiddellijk stroomt bloed uit zijn mond en neusgaten. Clare probeert te roepen van de pijn, maar kan geen geluid voortbrengen. Normaal maakt de man geen kans, maar enkele ambulanciers slagen erin om hem tijdig naar de dichtste medische post te evacueren. Vandaar gaat het naar een van de grote veldhospitalen aan de Franse kust van waaruit hij geëvacueerd wordt naar het Queen Mary’s Hospital in Sidcup (Londen). Daar komt hij in

handen van dokter Harold Gillies die hem onmiddellijk geruststelt: ‘Don’t worry, sonny. You’ll be all right and have as good a face as most’. Gillies houdt woord. Vele operaties later heeft Clare een nieuw gezicht en kan hij beginnen denken aan een nieuw leven.

Blighty ones

Mocht Clare dit in het begin van de oorlog zijn overkomen zijn, was zijn overlevingskans miniem geweest. De toenmalige medische zorg werd overrompeld door de omvang en de vernietigingskracht van de oorlog. Aan het front was er onvoldoende personeel, een efficiënte evacuatie van de slachtsoffers was onbestaande, en men wist nog niet hoe men moest omgaan met zware wonden. Veel tijd werd verloren in de kleine veldhospitalen waar regimentsdokters op cruciale momenten snelle keuzes moesten maken. Vragen zoals … Valt de soldaat nog te redden? Moeten we zijn plaats in de ziekenwagen niet toekennen aan iemand die wel nog op te lappen valt? Op welke manier moeten we hem transporteren?, …  Ambulanciers wisten bijvoorbeeld niet altijd dat slachtoffers met zware hoofd- en halstrauma’s op hun buik moesten vervoerd worden, dit om te vermijden dat ze in hun eigen bloed zouden stikken. Maar Percy Clare had dus geluk. Hij werd een van de ‘Blighty ones’, de naam die men gaf aan de fortuinlijken die op een hospitaalschip richting Groot-Brittannië werden gezet.

Clare kreeg er een label vastgespeld, zeg maar een ticket waardoor hij in aanmerking kwam voor een chirurgische gezichtsbehandeling. Dat dokter Harold Gillies voor deze labels uit eigen zak tien pond had moeten voorschieten toont aan dat de legerleiding niet onmiddellijk warm liep voor zijn levenswerk. Over deze Gillies en zijn bijdrage tot de plastische chirurgie schreef de Amerikaanse historica Lindsay Fitzharris The Facemaker (A visionary surgeon’s battle to mend the disfigured soldiers of World War 1). In het Nederlandstalige taalgebied is het boek terug te vinden onder de titel Het gezicht van de Eerste Wereldoorlog. De strijd van een plastisch chirurg en zijn soldaten. Het werd een meeslepend boek, niet alleen over hoe de geneeskunde tijdens de Grote Oorlog gigantische stappen vooruitzette, maar ook over hoop, doorzetting en twijfel, niet alleen van Harold Gillies maar ook van zijn vele patiënten.

A fate worse than life

Tot de Eerste Wereldoorlog bevond plastische chirurgie zich eigenlijk nog in een embryonale fase. Legerartsen waagden zich wel reeds aan de reconstructie van een neus of aan huidchirurgie, maar op het vlak van zware hoofdwonden bestond er in 1914 nauwelijks interesse of expertise. Dokters waren al opgelucht indien men een mensenleven kon redden, de zorg om het fysieke en mentale welzijn van een soldaat was onbestaande. Wie zware aangezichtsschade had opgelopen viel nog het meest te beklagen. Wie een ledemaat miste kon tijdens de oorlog op straat op medelijden rekenen, maar wie aan het gezicht verminkt was riep enkel maar weerzin op: ‘A fate worse than life’, aldus Lindsay Fitzharris. Zij waren de ‘loneliest of Tommies’, ‘les gueules cassées’ in Frankrijk, ‘Menschen ohne Gesicht’ in Duitsland,… Deze soldaten hadden immers niet alleen hun gezicht verloren, maar ook hun identiteit en zelfrespect. Velen durfden zich amper buiten te vertonen, verloren het contact met hun geliefden, sommigen gleden af naar een depressie, …

De vernietigende kracht van de nieuwe oorlogswapens had in 1914 geresulteerd in een exponentiële toename van verminkingen aan het hoofd. Scherven van granaten en mortieren bliezen neuzen weg, verbrijzelden kaken en vormden het aangezicht om tot een onherkenbare massa van bloed en bot. Niet verrassend dat men deze ongelukkigen weinig kans gaf om te overleven. Fitzharris stipt aan dat de omgewoelde bodem van Vlaanderen en Noord-Frankrijk met zijn rijke bemesting en uitgebreide fauna van bacteriën de zware infecties nog in de hand werkte. De genezing van kaakkwetsuren werd ook bemoeilijkt door de erbarmelijke staat van het gebit van een gemiddelde soldaat. Tandhygiëne was in de verschillende legers immers nooit een prioriteit geweest. Dit had als gevolg dat er bij het uitbreken van de oorlog zich geen enkele tandarts in het Britse leger bevond.

Huidflaptransplantaties

Harold Gillies (1882-1960), een Nieuw-Zeelander die in Cambridge geneeskunde had gestudeerd, realiseerde zich als legerarts dat zware hoofdtrauma’s een multidisciplinaire aanpak vergden. Hij kwam tot dit inzicht tijdens zijn werk in het grote veldhospitaal van Wimereux (Noord-Frankrijk) waar hij in contact kwam met de Franse tandarts Auguste-Charles Valadier die hamerde op een goede tand- en kaakverzorging.

Via de excentrieke Valadier leerde Gillies onder meer hoe bottransplantaties in de mond moesten gebeuren. Valadier maakte hem ook duidelijk dat men maar kon opereren als de wonde volledig infectievrij was. Lindsay Fitzharris verwijst in het boek ook terecht naar de invloed van een andere Franse arts, Hippolyte Morestin, die in eigen land een nationale beroemdheid was voor zijn behandeling van les gueules cassées. Van hem leerde Gillies op welke manier een gezicht via huidtransplantaties stapsgewijs weer kon opgebouwd worden.Niet zonder moeite kon Gillies het Britse War Office overtuigen om in 1916 in Aldershot (Cambridge) een aparte afdeling op te richten voor soldaten met gezichtstrauma’s.  Daar verzamelde hij rond zich een uitgebreid team van ervaren verpleegsters, chirurgen, tandartsen, radiologen en anesthesisten. Tot zijn entourage behoorden ook fotografen, beeldhouwers en maskerbouwers. Foto’s moesten immers de evolutie van de opeenvolgende operaties documenteren, beeldhouwers maakten modellen van het hoofd, en maskerbouwers zorgden voor allerlei prothesen.

Maar intussen bleven de zware verminkten toestromen. De zeeslag bij Jutland (1916) confronteerde Gillies met brandwonden die hij in zijn hele leven nog niet had meegemaakt. Dit was onder meer het geval met matroos William Vicarage wiens aangezicht bijna volledig verbrand was; vooral de neus, de lippen en de oogleden waren er erg aan toe. Het zette Gillies ertoe aan om een V-vormige flap uit de borst van de zeeman te snijden om deze vervolgens vast te hechten aan het verbrande deel van het onderste deel van zijn gezicht. Vervolgens nam de chirurg twee stroken van Vicarages schouder om deze te verbinden met het bovenste deel van het hoofd. Op die manier werden de bloedkanalen van nieuw, gezond weefsel verbonden met de aangetaste delen. Zoals bij overige ingrepen reeds was gebleken hadden deze flappen echter de neiging om naar binnen te krullen. Gillies waagde het daarom om de randen van de flappen aan elkaar te naaien in de vorm van een buis die de bloedtoevoer naar de geënte plaats zou verzekeren. Het experiment verminderde ook de kans op infectie en vermeed dat de huid zou samentrekken of afsterven. Deze huidtransplantatie via buisjes (tubed pedicles) was behoorlijk spectaculair. Vicarages hoofd leek op een jungle van lianen die zich vanuit zijn lichaam naar zijn hoofd slingerden. Het kostte Gillies tientallen operaties om de patiënt opnieuw een neus, lippen en ogen te geven die functioneerden. Achttien maanden na zijn fataal ongeval kreeg de matroos Vicarage opnieuw oogleden die hij kon sluiten. Een volledige terugkeer naar het oorspronkelijk aangezicht was natuurlijk niet mogelijk.

Sidcup

In 1917 verhuisde Harold Gillies met zijn staf naar Sidcup in Londen waar hij niet alleen over meer ruimte kon beschikken, maar ook over een omgeving waar kon gewerkt worden aan de fysieke en psychische nazorg van de slachtoffers. De opeenvolgende operatieve ingrepen en het besef dat ze nooit helemaal hetzelfde uiterlijk zouden terugkrijgen hadden immers een zware mentale impact op de patiënten. De confrontatie met hun nieuwe uiterlijk moest dan ook behoedzaam gebeuren. Zolang de reconstructie van het gelaat aan de gang was, waren spiegels in de nabijheid van de patiënten verboden. Bezoek werd maar in de eindfase en onder strikte voorwaarden toegestaan. Wel werd er alles aan gedaan om het de mannen zo comfortabel mogelijk te maken. Rond de kliniek was er voldoende groene wandelruimte, de validen kregen de kans om te tuinieren of workshops bij te wonen. Bibliotheek, theater en muziek moesten zorgen voor de nodige verstrooiing. ’s Avonds kreeg men de kans om bij elkaar te komen om te kaarten, een gelegenheid die Gillies aangreep om zich onder de mannen te mengen. Het was voor hem een van de weinige momenten om even afstand van de operaties die hij bijna de klok rond uitvoerde. Uit de vele getuigenissen van mannen die onder zijn scalpel terecht kwamen blijkt dat zij hem niet alleen grenzeloos dankbaar waren voor het uiteindelijke resultaat, maar ook voor de informele manier waarop hij omging met de ‘Blighty ones’.

Nochtans leidde een verblijf in Sidcup niet altijd voor iedereen tot een happy end. Zo was er de piloot Lumley waarbij Gillies dezelfde methode wou toepassen als bij Vicarage. De chirurg maakte deze keer gebruik van grotere huidflappen, maar de verzwakte Lumley kon de ingreep niet aan en overleed. Zijn dood bracht Gillies een tijdlang van slag. Hij concludeerde dat de aanpak van de ene patiënt niet noodzakelijk aansloeg bij een andere. Een andere les was dat hij voortaan geen overhaaste beslissingen meer zou nemen. ‘Putting off today what could be done tomorrow’ werd het devies van Harold Gillies.

Gezichtreconstructies door Harold Gillies (www.historiek.net)

Het pad van de succesvolle chirurg verliep dus niet noodzakelijk zonder obstakels. Maar wat dan gezegd van de twijfels van de patiënten zelf? Velen durfden zich niet vertonen aan hun geliefden, vielen ten prooi aan depressies of hadden zelfmoordgedachten. Sommigen verbraken uit pure schaamte alle relaties met ouders, vrouw of vriendin. Dit was het geval met ‘Korporaal X’ wiens gezicht tijdens de slag bij de Somme volledig uit elkaar werd geblazen. Gillies had dit geduldig heropgebouwd op een manier dat een normaal leven opnieuw mogelijk werd. Zijn vriendin Molly schreef de soldaat heel die tijd brieven om hem op te monteren. Toen het verband werd verwijderd en Korporaal X zichzelf dan toch toevallig in een spiegel zag was hij de wanhoop nabij. De volgende dag schreef hij aan Molly een laatste brief dat hij tijdens de oorlog in Parijs een andere vrouw had ontmoet. Zijn uitleg achteraf was dat het niet eerlijk zou zijn om een meisje als Molly voor altijd vast te binden aan zijn ellendig lichaam. Na zijn ontslag uit Sidcup keerde korporaal X terug naar huis en leefde de rest van zijn dagen als een kluizenaar.

Rather evolutionary than revolutionary

The Facemaker van Lindsay Fitzharris schetst een zeer menselijk portret van de ‘uitvinder van de plastische chirurgie’. Zij baseert zich hiervoor op zijn eigen geschriften en de vele getuigenissen van patiënten, verpleegsters en andere medewerkers in Sidcup. Diepgaander onderzoek van deze cruciale periode zou een nog vollediger beeld hebben schetsen. Het is dan ook bijzonder jammer dat het grootste deel van Gillies’ notities en artefacten uit de Eerste Wereldoorlog werd vernietigd door een Duits bombardement in 1941. Alhoewel Fitzharris haar bewondering voor Gillies niet altijd kan verbergen benadrukt ze terecht dat zijn chirurgische methoden zeker niet alleen zijn verdiensten waren. Er waren de inzichten van Valadier en Morestin, maar ook helemaal los van Gillies waren er nog specialisten op het zelfde domein actief, zo bijvoorbeeld de Duitser Jacques Joseph (bijgenaamd ‘Nasen-Joseph’) gespecialiseerd in neusoperaties of de Rus Vladimir Filatov die bijna tegelijkertijd ook met de buisflaptransplantatie experimenteerde. Het bewijst dat een doorbraak in de geneeskunde vaak maar gebeurt wanneer de omstandigheden zich hiertoe lenen. Zo was de tubed pedicle volgens Fitzharris ‘rather an evolutionary than a revolutionary development’. Het boek sluit af met een epiloog over de carrière van Harold Gillies na de oorlog. Zoals verwacht werd de man uit Sidcup een nationale bekendheid en in 1930 werd hem dan ook het ridderschap toegekend. Hij bleef letterlijk tot het einde van zijn leven aan het werk: hij overleed in 1960 terwijl hij een 18-jarig meisje opereerde.

In de vele uitgaven over de Eerste Wereldoorlog ontbrak zeker nog een vulgariserende publicatie over plastische chirurgie. Vooral de rol van Harold Gillies als grondlegger van de moderne chirurgie bleef op het continent en zeker voor een ruim publiek te lang onbelicht. Met Facemaker is deze lacune nu opgevuld. Lindsay Fitzharris heeft hierbij niet alleen het voordeel dat ze kan bogen op haar historisch-wetenschappelijke achtergrond, maar daarnaast weet ze als tv-host en mediafiguur ook perfect op welke manier ze met een goed verhaal een breed publiek kan boeien. Het boek vindt de gepaste empathische toon om van Gillies, zijn medewerkers en zijn patiënten mensen van vlees en bloed te maken. Jammer genoeg schuilt achter deze soms anekdotische aanpak ook de zwakte van het boek. Verwacht in Facemaker geen nieuwe algemene inzichten over de ontwikkeling van de chirurgie.  In het boek zijn er nauwelijks datagegevens te vinden over het aantal patiënten in Asherton of Sidcup, de evolutie van de bezetting, het aantal en de soorten operaties, de overlevingskansen van de slachtoffers, … Anderzijds besteedt Fitzharris nodeloos heel wat bladzijden aan oorlogsfeiten die weinig relevant zijn voor het onderwerp. De meeste lezers zullen dit echter niet aan het hart laten komen. Zij zullen Facemaker vooral onthouden als een historische pageturner. Toevallig of niet … Ook dit jaar verscheen nóg een boek over Harold Gillies. Auteur Andrew Bamji, jarenlang als arts en archivaris verbonden aan Queen Mary’s Hospital, geeft hierin ongetwijfeld een meer wetenschappelijke insteek.

Lindsay FITZHARRIS. The Facemaker. A visionary surgeon’s battle to mend the disfigured soldiers of World War 1. New York, Farrar, Straus and Giroux, 2022 – ISBN 9780374282301

Patrick Praet