Het Kezelfort in Oudenaarde

Wie vanuit Brakel Oudenaarde binnenrijdt, voelt op de Edelareberg onbewust zijn blik naar rechts afglijden naar het centrum van Oudenaarde, enkele tientallen meter lager in de Scheldevallei. Weinigen kijken naar de linkerflank van de helling waar het Kerselare- of Kezelfort zich achter het groen schuilhoudt. Het fort op de Edelare is een van de laatste restanten van de Wellington-barrière, een verdedigingsgordel die in 1815 ten noorden van Frankrijk werd opgetrokken.

Vestingstad

Oudenaarde vormde reeds tijdens de vroege middeleeuwen een cruciaal verdedigingsbolwerk langs de Schelde. Eerst op de grens van het graafschap Vlaanderen en Rijks-Vlaanderen, vanaf 14de eeuw als vooruitgeschoven bolwerk van en tegen het machtige Gent, en vanaf de 17de eeuw als onderdeel in de expansieplannen van Lodewijk XIV. De geschiedenis als gefortificeerde stad begint in 1668 Oudenaarde door de Vrede van Aken als vestingstad aan Frankrijk toekende. De onvermijdbare Vauban maakt er vanaf 1670 een gebastioneerde grensstad van. Het was de periode dat de Zuidelijke Nederlanden voortdurend de speelbal vormden in de plannen van de Europese mogendheden. Oudenaarde maakte afwisselend kennis met Franse, Hollandse, Engelse en Oostenrijkse garnizoenen. Telkens was de Edelareberg de plek van waaruit de vijand de stad bestookte. Het Verdrag van Utrecht (1713) maakte van Oudenaarde een onderdeel van een hele reeks barrièrevestingen die het Europese evenwicht moesten garanderen. De stad aan de Schelde werd aldus een pion op het internationale schaakbord. Onder keizer Jozef II en tijdens de Franse periode verloor Oudenaarde echter zijn functie als defensief bolwerk.

Op een kaart van 1613/1615 is Oudenaarde te zien als een versterkte stad, meer bepaald tijdens het Beleg van Oudenaarde door Alexander Farnese in 1582 (https://nl.wikipedia.org/wiki/Beleg_van_Oudenaarde)

Toen Napoleon begin 1815 opnieuw Europa bedreigde, herontdekten de Geallieerden het strategisch belang van de vestingsteden in de Nederlanden. In Oudenaarde werd daarom vanaf maart 1815 onder leiding van Engelse ingenieurs grote werken gestart om de wallen en de grachten te herstellen. Na de overwinning in Waterloo werd de hertog van Wellington, die in april tijdens een inspectieronde Oudenaarde bezocht, de onbetwistbare architect van het defensieve systeem dat Europa moest vrijwaren van een nieuwe Franse expansie. Oudenaarde werd opnieuw een schakel in een barrière tegen Frankrijk.

Intussen was op het Congres van Wenen (1814-1815) afgesproken dat de Zuidelijke Nederlanden zouden geïntegreerd worden in een ruimer (Verenigd) Koninkrijk der Nederlanden onder leiding van de Hollandse koning Willem I. Groot-Brittannië en de Verenigde Nederlanden besloten daarop de hoofden bij elkaar te steken om de ‘Belgische’ fortificatiegordel verder uit te bouwen. Ondanks de oprichting van een speciaal fonds met bijdragen uit verschillende landen werden de kosten van dit monsterproject in hoofdzaak gedragen door het Nederlandse koninkrijk. In 1816 merkte Wellington in dit verband laconiek op aan Willem I: ‘Qu’on ferme les yeux, et qu’on ouvre la bourse’. Tijdens de Tweede Vrede van Parijs (1815) werd beslist om 21 steden deels of volledig te fortificeren. Hiervan lagen er 19 op Belgisch grondgebied (Oudenaarde, Dendermonde, Gent, Ieper, Menen, Oostende, Antwerpen, Nieuwpoort, Doornik, Aat, Bergen, Charleroi, Namen, Hoei, Luik, Philippeville, Dinant, Mariembourg en Bouillon). In de praktijk kreeg Groot-Brittannië in de figuur van Wellington financieel en organisatorisch toezicht op de fortengordel. Niet verwonderlijk dus dat de verdedigingslinie de geschiedenis inging als de Wellington-barrière.

De koning kon niet lachen

Vanaf 1816 begonnen Nederlandse genietroepen onder leiding van generaal en ingenieur C.R.T. Krayenhoff (1758-1840) met de bouw van de versterkingen. Daar waar in de meeste steden de bestaande constructies van de 18de eeuw een facelift kregen, koos men in Gent en Hoei voor de bouw van een nieuwe citadel. In Luik, Namen en Doornik werd de bestaande citadel versterkt, en in Bouillon gebeurde hetzelfde met het oude kasteel. In Oudenaarde koos men niet alleen voor het herstel van de oude Vauban-vesting, maar ook voor een nieuw fort op de Kezelenberg. Vanuit bouwkundig en strategisch oogpunt moest het Kezelfort een ‘gedetacheerd’ fort buiten de eigenlijke vestingstad worden. Zijn strategische ligging op de Edelareberg was een troefkaart om het bombarderen van de benedenstad te voorkomen. Oudenaarde zelf kon in dat geval ook door inundatiesluizen voor drie vierde onder water gezet worden.

De werken van het Kezelfort gingen pas in 1822 van start. De bouw verliep echter niet zonder problemen. Regelmatig was er een tekort aan karelen (bakstenen), verder was er weinig animo bij de dagloners in de streek voor het harde werk bij de aanleg van de kazematten. De stabiliteit van de grond was navenant zodat er zich meermaals grondverzakkingen voordeden. Een hiervan gebeurde in 1823 toen Willem I op inspectiebezoek was. De chroniqueur van Oudenaarde Bartolomeus De Rantere schrijft hierover: ‘Enige minuten nadat de koning uit ene casematte gekomen was, kwam er een menigte aerde in te storten aen de voorsijde van de casematte waer de koning juist geweest was en dit tot grote verwondering van alle toeschouwers’. De koning was hiermee allerminst opgezet en weigerde de steen waarin zijn naam gebeiteld stond bij het fort neer te leggen.

In 1824 waren de werken aan het Kezelfort ten einde, maar de renovatie van de voormalige Vauban-vestingen in de rest van de stad werd nog tot 1852 verdergezet. De splitsing van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en de Belgische revolutie hebben hieraan niets veranderd. Een toegevoegd verdrag bij de XXIV Artikelen (1831) bepaalde dat de vestingsteden van de Wellington-barrière in staat van paraatheid moesten blijven (met uitzondering van Menen, Philippeville, Aat, Bergen en Mariembourg). De instandhouding van deze steden was echter een kostelijke zaak voor de Belgische regering. Hierdoor én als gevolg van nieuwe opvattingen over de landsverdediging begon de legerleiding te twijfelen aan het nut van de vestingsteden. Daar kwam ook nog bij dat de bestaande vestingen in baksteen niet meer waren aangepast aan de nieuwe artillerie van dat ogenblik. De Wellington-barrière moest daarom plaats maken voor nieuwe verdedigingslinies langs de Maas, de Samber en de Schelde, en voor een meer noordelijke linie rond Antwerpen. Dit alles paste in een meer centralistische opvatting waarbij Antwerpen de rol zou krijgen als nationaal ‘reduit’ waar het Belgische leger zich desnoods in geval van oorlog kon terugtrekken.

Ondergronds anti-mijnstelsel

Het Kezelfort vormt in de militaire bouwgeschiedenis van Vlaanderen in feite een unicum. Het is het enige fort met een volledig bewaard ‘anti-mijnsysteem’. Ondergrondse oorlogvoering gebeurde al eeuwen, maar onder Vauban werd de aanleg van een mijnenstelsel onder de wallen van een vesting of versterkte stand tot een kunst verheven. In deze visie werden mijnen na vakkundige graaf- en stuttingswerken aan het uiteinde van ondergrondse tunnels geplaatst om bij een aanval een bres in de muren te slaan. In het Kezelfort heeft men dit belegeringssysteem na 1815 op een defensieve manier geïnterpreteerd. Vanuit het fort vertrok een grote ondergrondse galerij die onder de droge gracht in verbinding stond met een zogenaamde ‘contrascarpgalerij’: een gang in het buitenste talud van een gracht die vier zijden van het vijfhoekige fort omringde. Vanuit deze galerij vertrokken 42 tunnels die werden gegraven om vijandelijke mijnactiviteiten te kunnen detecteren. Hierin probeerden de verdedigers de graafwerken en andere vijandelijke bewegingen onder de grond te detecteren. Dit gebeurde bijvoorbeeld door middel van een emmer of een schaal met water waarbij de minste rimpeling kon wijzen op een vijandelijke activiteit onder de grond. Soms gebruikte men ook een trommel waarop men erwten legde. Het spreekt voor zich dat het graven van mijn- en tegenmijntunnels niet zonder gevaar was. Er waren niet alleen de mogelijke instortingen, maar het werk onder de grond gebeurde ook zonder veel licht of verluchting. Daarnaast was men er voor beducht dat men elk moment in een vijandelijke mijngang kon terecht komen.

Uiteindelijk werd het Kezelfort nooit belegerd. Het anti-mijnstelsel is dan ook nooit gebruikt geweest. Het gangenstelsel rond het fort is wel nog bekend bij de oudere inwoners van Oudenaarde. Zo werden de tunnels tijdens de Tweede Wereldoorlog nog gebruikt als schuilplaats voor de burgerbevolking. Bepaalde bewoners uit de streek met wat verbeelding meenden zelfs dat er een gang liep vanuit het Kezelfort naar het centrum van de stad. Onze gids zal echter aantonen dat dit een fabeltje is.

Literatuur

  • P. BORREMANS, Het Fort op de Kezelenberg (Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde). Oudenaarde, 2002.
  • B. DE GRAAF. Tegen de terreur. Hoe Europa veilig werd na Napoleon. Amsterdam, 2018.
  • L. DE VOS e.a. Burchten en forten en andere versterkingen in Vlaanderen. Leuven, 2002.