De Opgang

Leven in het huis van een nazi

Stefan Hertmans. De Opgang. Amsterdam, 2020, 412 p.

Stefan Hertmans raakte bij het grote publiek pas echt bekend door Oorlog en Terpentijn (2013), een roman waarin de auteur aan de hand van de cahiers van zijn grootvader diens leven reconstrueert met de Eerste Wereldoorlog als scharnier-moment. In 2016 volgde dan De Bekeerlinge waarin Hertmans op zoek gaat naar een vrouw die tijdens de 11de eeuw in de Provence leefde. In zijn recentste werk De Opgang is opnieuw historisch bronnenmateriaal de opmaat naar een verbeelde geschiedenis, intussen een ‘hertmansiaans’ genre …

Drongenhof

Wie een woning koopt, verwerft niet alleen het huis maar krijgt ook zijn geschiedenis erbij. Het overkwam Stefan Hertmans toen hij in 1979 een wat vervallen burgerwoning aankocht in het Drongenhof, een deel van het Gentse Patershol.

Pas toen hij veel later in de memoires van historicus Adriaan Verhulst zijn eigen naam las als nieuwe eigenaar realiseerde hij zich dat hij jarenlang in het huis van een notoire Vlaamse nazi had gewoond. In Zoon van een foute Vlaming (2000) had de gerenommeerde geschiedenisprofessor geprobeerd om in het reine te komen met het ‘zwarte’ gezin waarin hij opgroeide. Vader Willem Verhulst stond tijdens de Tweede Wereldoorlog in Gent namelijk aan het hoofd van een belangrijk inlichtingennetwerk van de bezetter. In die hoedanigheid was hij mee verantwoordelijk voor de foltering, de deportatie en de dood van een onbekend aantal mensen. Merkwaardig genoeg werd Willem Verhulst in het historisch onderzoek rond de collaboratie steeds over het hoofd gezien. In de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging kreeg hij zelfs nooit een lemma. In die zin is De Opgang het ongekende verhaal van een Vlaamse SS’er. Maar tegelijk is het boek ook een literaire verbeelding van een huis én een zoektocht naar de spoken uit het verleden.

Willem Verhulst

Afkomstig uit een Antwerpse diamantslijpersfamilie ontwikkelt Willem zich op school tot een balorig kereltje dat het regelmatig aan de stok kreeg met zijn Franstalige leeftijdgenoten. Hij houdt er zijn viscerale afkeer tegen de franskiljonse België aan over. Ook thuis ligt de eigenzinnige Willem voortdurend overhoop met zijn ouders. Tijdens de Eerste Wereldoorlog valt hij op door zijn anarchistisch gedrag, nu eens geïntrigeerd door het communisme, dan weer in de ban van romantisch-christelijke ideeën, maar uiteindelijk toch kiezend voor het flamingante activistische avontuur. Vlaanderen is in zijn ogen een knop aan de Germaanse stam en heeft in een Belgische constructie niets meer te zoeken. ‘Voor ’t belgiekske nikske’ wordt het devies voor de rest van zijn leven.

Ondanks zijn beperking – hij is blind aan één oog – valt de jonge Verhulst op door zijn rijzige figuur en zijn dikke zware haren. Om uit de handen van het Belgische gerecht te blijven vlucht de jonge activist met zijn oudere (Joodse!) minnares Elsa naar Nederland waar hij ook trouwt. Tijdens zijn ‘Hollandse’ periode leert hij de jonge Hermina (‘Mientje’) kennen, notabene aan het sterfbed van zijn zieke echtgenote. Na de dood van Elsa hertrouwt hij met Mientje, een diepgelovige vrouw die hem tot het einde trouw blijft. Het koppel keert terug naar België waar Verhulst een baan krijgt als vertegenwoordiger bij de Gentse elektriciteitscentrale MEGA. Het is een baan die op zijn lijf past. Willem is vlot en innemend, altijd klaar voor een kwinkslag of ‘un bon mot’. Zijn politieke ideeën heeft hij niet verloren. Integendeel, wanneer eind jaren 1930 overal de Vlaamse vendels, uniformen en laarzen opduiken sluit hij aan bij het VNV, een partij die hij al snel niet radicaal genoeg vindt.

Wanneer in 1940 de oorlog uitbreekt voelt Verhulst dat zijn tijd is gekomen. Als hoofd van de Gentse Radiodistributie fungeert hij als topinformant voor de bezetter. Zijn voornaamste taak bestaat er in om lijsten aan te leggen van verzetslieden, politieke tegenstanders, werkweigeraars, ondergedoken Engelsen en gevluchte Joden. Verder is hij lid van de Vlaamse Waffen-SS en sticht hij de Dietse Actie in Gent. Hij onderhoudt ook nauwe contacten met de Militärverwaltung in Brussel, met de Sipo-SD en de kopstukken van de Vlaamse collaboratie. Over hoe ver zijn verantwoordelijkheid in de vervolging van landgenoten precies draagt tast ook het Krijgsauditoraat na de oorlog in het duister. Net voor de geallieerde inval verbrandt Verhulst immers eigenhandig alle bezwarende documenten. Zoon Adri herinnert zich nog bijzonder goed hoe hij zijn hulp aanbood toen zijn vader in de kleine tuin urenlang dossiers in de vlammen gooit. In zijn procesdossier bevinden zich weliswaar meerdere bezwarende getuigenissen, maar aangezien Willem zich nooit liet zien bij ondervragingen en folteringen, blijven deze relatief beperkt. Het neemt niet weg dat Verhulst na de oorlog de doodstraf krijgt. Deze wordt echter onmiddellijk omgezet in levenslang waarna hij in 1953 vrijkomt en zijn baantje bij de MEGA opnieuw kan opnemen.

Unempathisch

De Opgang treedt in het voetspoor van romans zoals Het verdriet van België (Hugo Claus) of Wil (Jeroen Olyslaegers) waarin de verwerking van collaboratie en repressie de centrale thema’s vormen. Ook dit boek zal wellicht vooral in het hoofd blijven hangen als het verhaal van een Vlaamse SS-man. Dit zou ons bijna doen vergeten dat het ook een indringend fresco is van Vlaanderen tijdens de vorige eeuw. De beschrijvingen van het Drongenhof, de Oudburg, het Lieveken of het Sluizeken zijn bijna zintuiglijk en roepen de sfeer op van het groezelige Gent van na de oorlog. Ook Hertmans’ eerste bezoek aan het huis in het gezelschap van notaris De Potter is een empirische sensatie.

Voor Mien is er in het boek een bijzondere plaats weggelegd. De Opgang is immers evenzeer een portret van een echtgenote die met geduld en waardigheid de uithuizigheid, de capriolen en de ontrouw van haar echtgenoot ondergaat. Haar protestantse geloof is hierbij haar rots en houvast. Hertmans kan zijn sympathie voor ‘mevrouw Verhulst’ niet helemaal verbergen. Niet verwonderlijk want hij valt onvermijdelijk terug op bronnen die in haar voordeel spreken: dochter Letta, zoon Adri, Miens eigen dagboek, de schaarse verwijzingen van Willem zelf, … Overigens valt er op het historische research weinig af te dingen. Hertmans ploegde zich door het omvangrijke bronnenmateriaal in het ADVN[1], het persoonlijk collaboratiedossier van Verhulst, diens gevangeniscahiers, het dagboek van zijn latere minnares Griet Latomme, de vele getuigenissen van tijdgenoten,… Het beeld van Verhulst dat hieruit opdoemt is weinig fraai, ‘unempathisch’ zoals de SS-ideologie het ook vroeg.

Een verzonnen waarheid?

Even beeldt Hertmans zich in dat hij Verhulst ooit ontmoette in de elektronicawinkel waar deze op het einde van zijn leven nog werkzaam was. Het is een van de vele keren dat de auteur de vage grens opzoekt tussen waarheid en fictie … Zelf omschrijft hij dit literaire genre als een auto-docu-fictie: een methodiek waarbij de schrijver zijn zoektocht in het verleden aanwendt om de feiten te verbeelden. ‘Je kunt de waarheid verzinnen’, aldus de auteur tijdens een interview in De Volkskrant, zonder hierbij de geschiedenis geweld aan te doen. Hertmans heeft dit genre intussen overigens uitstekend in de vingers. Daar waar in Oorlog en terpentijn zijn verbeelding nog leidde tot een paar historische uitschuivers, is hij deze keer uitstekend gedocumenteerd en weet hij de juiste toon te vinden wanneer hij de naakte historische feiten verlaat. Feiten en literaire verbeelding worden op een intelligente manier in elkaar verwerkt, zonder dat de geloofwaardigheid in het gedrang komt. Door het gebruik van verschillende stijl- en taalregisters krijgt De Opgang een vaart die nooit verveelt. Het verslag van de onderzoeker die zich een weg baant doorheen zijn bronnen, wordt voortdurend afgewisseld met zelfbevragingen over de hoofdpersonages, geparafraseerde gesprekken en monologen, bijwijlen hilarische tussenkomsten van notaris De Potter en gewoon poëtische beschrijvingen van het oude Gent. Hertmans is ongetwijfeld een taalvirtuoos. Op het einde van het boek blijft hij echter met een onvolledig gevoel achter. Zijn allereerste bezoek aan het huis fungeert als metafoor voor deze leeg-heid. Net zoals zijn geleidelijke ‘opgang’ naar de bovenste verdieping hem uiteindelijk een kale zolder oplevert, blijft ook zijn zoektocht naar Willem Verhulst grotendeels onbeantwoord. Heeft hij deze Vlaamse nazi nu echt leren kennen? Was hij de bezorgde vader of de ‘unempathische’ mooiprater, de ontspoorde idealist of – volgens de woorden van dochter Letta – niet meer dan ‘een bangschijter’?

Patrick Praet


[1] Archief Documentatie en Onderzoekscentrum voor het Vlaams-nationalisme (vandaag Archief voor nationale bewegingen) in de Lange Leemstraat in Antwerpen