Wolfstijd

Duitsland tussen ontnuchtering en ontkenning

‘Mannen en vrouwen trokken over de gehavende wegen. De een was op zoek naar een stuk brood, een ander naar zijn kinderen. De een vervloekte de overwinnaars, de andere deed zaken met ze’. Zo zag de Amerikaanse persofficier Hans Habe het apocalyptische Duitsland in 1945.

Miljoenen mensen doolden rond en grote steden waren met de grond gelijk gemaakt. In het oosten liet het Rode leger een spoor achter van plundering en verkrachting, terwijl in het westen de westerse geallieerden de handen vol hadden met de toestroom van vluchtelingen en ex-gevangenen. In de vier bezettingszones heerste honger en moesten mensen stelen om te overleven. Maar de Duitsers waren vooral in de war. Gedurende twaalf jaar was hen de illusie voorgehouden dat ze een Herrenvolk waren. Nu waren ze overgeleverd aan de legers die hen jarenlang als Untermenschen hadden afgeschilderd. Dat was Stunde Null: het moment waarop een land vanuit het niets opgebouwd moest worden.

Stunde Null

De beelden van het naoorlogse Duitsland staan op ons netvlies gebrand: het apocalyptische beeld van verwoeste steden waarin mensen zochten naar hun bezittingen, aanschoven bij de voedselbedeling en tegelijk lachend in de camera keken. Niet zelden zien we op de foto’s mannen in hun zondagskostuum of vrouwen in hun beste jurk, want precies die outfit had men bij de overhaaste evacuatie tijdens de luchtbombardementen niet willen achterlaten. De weken na de capitulatie waren echter meer dan de vrouw die puinruimde, de gewiekste zwarthandelaar die zich verrijkte, of de generatie die zich schaamde over de valsheid van een ideologie. De werkelijkheid was veel complexer en zat vol met paradoxen. Hoe dat radeloze volk zijn leven een nieuwe richting gaf, bleef in de geschiedschrijving jaren onderbelicht.

De aandacht ging aanvankelijk vooral naar het ontstaan van de twee Duitslanden in 1949, het collectieve trauma van de Berlijnse Muur, óf naar het ontluikende Wirtschaftswunder. Het duurde ook een hele tijd vooraleer de Duitsers hun individuele en collectieve verantwoordelijkheid vóór en tijdens de oorlog onder ogen wilden zien. Over deze ‘prehistorie’ van de rechtsstaat Duitsland handelt Wolfstijd, een boekvan journalist en publicist Harald Jähner dat in eigen land op heel wat bijval kon rekenen. Het werd een relaas van een periode waarin Duitsers onder elkaar zich nu eens als een wolf  gedroegen, dan weer zich overgaven aan uitbundigheid en solidariteit, maar ook opvielen door selectieve amnesie als het ging om hun eigen oorlogsverleden.

Stammentwist

Zowel de geallieerde legers als de Duitsers zelf stonden in 1945 voor een immense uitdaging. De hervestiging van ontheemden, de heropbouw van de infrastructuur en het vlot krijgen van de voedselbevoorrading zouden jaren in beslag nemen. Alleen nog maar de kwestie van de opvang van miljoenen gevangenen en vluchtelingen was een gigantische logistieke operatie. De oorlog had Europa demografisch helemaal door elkaar geschud. Op het Duitse grondgebied verbleven 7 miljoen gevangenen uit werk- en concentratiekampen die naar hun thuisland gerepatrieerd moesten worden (displaced persons). Daarnaast waren er de 12,5 miljoen vluchtelingen en verdrevenen (Heimatvertriebenen) als gevolg van de opmars van het Rode Leger en een doelbewuste etnische zuivering door de nieuwe communistische machthebbers. Vergeten we ook niet de meer dan 3 miljoen Duitse krijgsgevangen in Sovjetrussische kampen en hun 750.000 lotgenoten in Franse kampen die vroeg of laat naar de heimat terug moesten terugkeren. Tenslotte waren er de 9 miljoen Duitse stedelingen die tijdens de laatste weken van de bombardementen naar het platteland waren gevlucht.

Ca. 12 miljoen ‘Volksduitsers’ uit Polen, Centraal-Europa en de Baltische staten zochten hun toevlucht in het ‘nieuwe’ Duitsland (www.hdg.de)

De ontvangst van verdreven Duitsers uit de oostelijke gebieden verliep allesbehalve hartelijk. De Geallieerde Controleraad hanteerde immers het herverdelingsprincipe dat wie bezat, moest delen met degenen die zonder have en goed in een nieuw woongebied aankwamen. Dat de westelijke Duitsers niet stonden te springen om grond of woning af te staan, valt nog enigszins te begrijpen. Maar dat in hun ogen de nieuwkomers uit het oosten wegens hun gehechtheid aan het nationaalsocialisme een bedreiging vormden voor de democratie in wording, was wel een zeer perfide redenering. Nu stond de NSDAP wel sterker in het noordoosten, maar dat pleit bijvoorbeeld de Beieren of de Rijnlanders zeker niet vrij van schuld. In elk geval beschouwde men in het westen de immigranten als Pruisische indringers die de plaatselijke gewoonten kwamen bedreigen. Men kreeg bijna tribale reacties met verwijten van bloedschande wanneer bijvoorbeeld een Beierse boerenzoon met een Duitse blondine uit Mecklenburg trouwde. De hervestiging van miljoenen verdrevenen en vluchtelingen was voor de latere Bondsrepubliek in elk geval een demografische uitdaging. Het grondgebied van de BRD telde eind 1945 10% meer inwoners dan vóór 1939. Van alle inwoners stamde 16% uit de verloren gebieden uit het oosten. Eenmaal de economische relance zich in de jaren 1950 doorzette, verdween echter ook de na-ijver. Het nam niet weg dat de Heimatvertriebenen pas in 1966 de laatste barakkenkampen verlieten.

Trümmerfrauen

In die grimmige ‘wolfstijd’ bepaalden vrouwen in heel wat opzichten het uitzicht van het nieuwe Duitsland. Door de oorlogsomstandigheden waren ze reeds verplicht geweest om op eigen benen te staan. Maar ook nadien, wanneer de terugkeer van de krijgsgevangenen en dwangarbeiders nog maanden op zich liet wachten, was het de vrouw die de handen uit de mouwen stak om het gezin opnieuw van onderdak en voedsel te voorzien. We kennen haar echter vooral als de Trümmerfrau die – zij aan zij met andere vrouwen – lange emmerketens vormde om de eerste opruimacties te starten. De Trümmerfrauen werden dé heldinnen van 1945, vooral met dank aan de telegenieke beelden door professionele fotografen die in de ruïnes op zoek waren naar het beste shot. Puinbeelden werden aldus een icoon voor de onverzettelijkheid van de Duitsers. In de cinematografie ontstonden de Trümmerfilme, een apart genre van ‘puinfilms’ waarvan het bioscooppubliek toentertijd niet genoeg kon krijgen.

Trümmerfrauen in Dresden, 1945 (voxeurop.eu)

De naoorlogse periode zette ook de klassieke verhoudingen tussen mannen en vrouwen volledig op de helling. Jarenlang had het nazisme het beeld gepromoot van de stoere echtgenoot en de volgzame vrouw. 1945 vormde de totale ontnuchtering. Toen de ooit stoere Wehrmacht-soldaten en de ex-gevangenen bij hun thuiskomst aanklopten, kon de ontluistering niet groter zijn. Voor de deur stond nu een onherkenbare man waarvan het gezin zich moeilijk kon inbeelden dat dit hun echtgenoot of vader was. Voor de mannen zelf was het moeilijk om opnieuw hun plaats te vinden in een huishouden dat bestierd werd door de vrouw. In vele gezinnen leidde dat tot grote echtelijke spanningen en wederzijds onbegrip. Sommige koppels probeerden dat onromantische leven zo goed en zo kwaad verder te zetten, anderen kozen ervoor om uit elkaar te gaan. Niet toevallig bereikte het aantal echtscheidingen in 1948 een absoluut hoogtepunt.

Veronika Dankeschön

Het naoorlogse mannentekort inspireerde jonge ongetrouwde vrouwen om met volle teugen van het leven te genieten. De stijfjes aandoende man-vrouwrelaties van vóór de oorlog moesten plaats ruimen voor een lichtvoetiger moraal. Bij heel wat vrouwen bestond immers de obsessie dat ze hun jonge jaren niet mochten verspelen. Dat type vrijgevochten vrouw werd in 1979 schitterend neergezet in Die Ehe der Maria Braun van Werner Fassbinder, een film over een getrouwde vrouw die na de oorlog vergeefs wacht op de terugkeer van haar man, en daarom een relatie begint met een textielhandelaar.

Jonge Duitse vrouwen vonden hun gading bij Amerikaanse of Britse soldaten die ze een stuk aantrekkelijker vonden dan de haveloze Duitse mannen die rochelend en bloedend door de stad dwaalden. Zowel de bezettingsmachten als de Duitse bevolking keken met een mengeling van afkeuring en argwaan naar die vrijages. Het door de geallieerden opgelegde ‘verbroederingsverbod’ schreef immers voor dat de militairen de grootst mogelijke afstand met de Duitse bevolking in acht moesten nemen. Het Amerikaanse leger zag met lede ogen aan hoe vraag en aanbod op de amoureuze markt al te goed op elkaar aansloten. Daar voerde het ijverig campagne tegen geslachtsziekten of veneral diseases (VD), een seksuele voorlichting waaraan zowel de soldaten als de Duitse vrouwen zich niet al te veel stoorden. Een Veronika Dankeschön (VD) was al gauw de omschrijving voor vrouwen die een Amerikaans liefje hadden. In de ogen van de vooral oudere Duitse bevolking bestond daarvoor weinig begrip. ‘Ze hadden vijf jaar nodig om ons te verslaan, maar ze hadden jullie in vijf minuten plat’, was een veelgehoorde opmerking.

Voor veel vrouwen was het echter een kwestie van overleven, letterlijk dan wel. Die vaststelling werpt een ander licht op de seksuele honger van soldaten in de sovjetzone. Uit de autobiografie van Marta Hillers (Eine Frau in Berlin) leren we bijvoorbeeld dat zij bewust een minnaar zocht om zich te beschermen tegen de andere sovjetsoldaten. Rond 1950 leek de huwelijksmarkt zich te stabiliseren. Na de toename van echtscheidingen deed zich nu een ware huwelijksgolf voor, wat merkwaardig op zijn beurt dan weer de mannen in hun zelfbewustzijn versterkte. Zo zien we dat in films, romans en magazines opnieuw het vertrouwde mannenideaal opdook van de ridder op het witte paard die de vrouw moest veroveren.

Met de Amerikaanse GI’s kwamen de sigaretten, de chocolade, de nylons en … de prostitutie (www.emma.de)

Het neemt niet weg dat de vrouw definitief haar plaats in het nieuwe Duitsland had veroverd. Dat blijkt onder meer uit de opkomst van de vrouwenmagazines, waaronder het mateloos populaire Constanze, dat de nieuwste trends in verband met mode, film, muziek en huishouden op de voet volgde. Dé heldin van het witte doek was Hildegarde Knef, het symbool van de libertijnse vrouw die geen enkel controversieel thema uit de weg ging. Daarnaast was er ook Beate Uhse, kunstvliegpilote en onderneemster, die in 1951 een ‘vakhandel voor huwelijkshygiëne’ oprichtte, in werkelijkheid een verzendbedrijf voor erotische producten en vooral bedoeld voor een vrouwelijk publiek. In 1961 richtte zij in Duitsland de eerste sekswinkel op die beide geslachten wou bedienen. Vandaag is Beate Uhse AG nog steeds een belangrijk eroticaconcern in heel Europa.

Harald Jähner gaat in Wolfstijd het zwaarbeladen thema van de ‘Duitse schuldvraag’ niet uit de weg. Samen met de geallieerden verwondert de auteur zich over het gemak waarmee de Duitsers zich bij de nieuwe situatie neerlegden. Geallieerde legers waren verbaasd dat er na de capitulatie nagenoeg geen enkel schot meer viel. Van enig verzet, hinderlagen of zelfmoordcommando’s was er geen sprake. Was het Duitse fanatisme inderdaad niet meer dan een geforceerde façade geweest? Toen Hannah Arendt in 1949 haar vaderland opnieuw bezocht, was zij ontzet door ‘de wijdverbreide onverschilligheid, algemene gevoelloosheid en klaarblijkelijke harteloosheid’ onder de bevolking. Was het dan schaamte of gemakzucht? Volgens Jähner was het wellicht de combinatie van de twee, waarbij het laatste uiteindelijk de bovenhand haalde.

In elk geval leek niemand in Duitsland de gepaste woorden te vinden. De meeste Duitsers wilden zo snel mogelijk overgaan tot de orde van de dag en hielden zich voor dat zij de voorgaande jaren bedrieglijk in de luren waren gelegd door een oorlogsdolle bende. De oorlogsgeneratie wou het duidelijk vergeten, een mentale vlucht die haar door haar kinderen tijdens de jaren 1960-1970 nog zwaar werd aangerekend.

De geallieerden verwonderden zich ook over het gemak waarmee mensen echte nationaalsocialisten konden vergeven. Zo hadden voormalige NSDAP-leden niet veel moeite om bij kennissen witwasbriefjes los te krijgen. In het bezettingsgebied gold immers het principe van de omgekeerde bewijslast. Dat betekende dat het gerecht niet de schuld van de beklaagden moest bewijzen, maar dat het voldoende was dat zij zelf hun onschuld konden aantonen. Dat gebeurde dan met zogenaamde persil-briefjes, waarin mensen bereid waren om de voormalige nazileden vrij te pleiten. Meestal was dat nodig om opnieuw gerehabiliteerd te worden voor bijvoorbeeld een nieuwe job. Kwam het doordat de Duitsers zich realiseerden dat zij collectief mee verantwoordelijk waren voor de oorlog en de volkerenmoord dat ze daarom bereid waren om elkaars misdaden door de vingers te zien? Een echt antwoord kan Jähner daarop niet geven.

Toen rond 1950 het bestuurs- en juridisch kader van de Bondsrepubliek werd gevormd, viel de eerste regering terug op meerdere personen die zich met het nationaalsocialisme hadden gecompromitteerd. Jähner geeft het gekende voorbeeld van de jurist Hans Globke, vaak genoemd als medeopsteller van de Neurenberger rassenwetten (1935), die in 1951 werd aangesteld als hoofd van de bondskanselarij. Kanselier Adenauers repliek op de protesten daartegen – ‘men gooit geen vuil water weg zolang men geen proper heeft’ – zegt veel over het pragmatisme waarmee men aankeek tegen het naziverleden. In het oosten gebeurde de denazificatie door het sovjetrussische bezettingsregime veel grondiger, met zowat 100.000 nationaalsocialisten die in detentiekampen verdwenen. In de communistische retoriek profileerde de DDR zich overigens graag als een antifascistische buffer tegen de BRD die blijkbaar geen moeite had om de spons te vegen over het verleden.

Het beeld van Jähner over de Duitsers is veelkleurig, niet altijd flatterend, maar wel eerlijk. In tegenstelling tot De Geheugenlozen van Géraldine Schwarz (2019), is het boek geen afrekening met het verleden en getuigt het zelfs van een zeker mededogen. Is het daarom dat Wolfstijd in Duitsland door lezers en recensenten enthousiast werd onthaald? Het succes heeft ongetwijfeld ook veel te maken met de socioculturele invalshoek van de naoorlogse periode, een grondig verschil met vorige historische studies die vooral de politieke en economische ontstaansgeschiedenis van de twee Duitsland belichtten. Jähners vertrouwdheid met film, literatuur, muziek, beeldende kunst en theater maken van Wolfstijd zo ook een kleine cultuurgeschiedenis van het land.

Door de verschillende cultuuruitingen van die tijd te lezen als de emanatie van het nieuwe Duitsland, hanteert Jähner een andere sociologische kijk op het gedrag en het denken van de Duitsers. Soms slaat die slinger ook wel eens door, vooral wanneer de auteur uitgebreid citeert uit de literatuur en poëzie van die tijd. Voor de Nederlandstalige lezer die niet altijd thuis is in de Duitse cultuurscène van na de oorlog, is dat soms een vermoeiende aanpak. Toch blijft het boek aangenaam om door te nemen, al was het maar voor de messcherpe foto’s van de Trümmerfrau, de hamsterwoede, de zwarte markt, het geflirt met Amerikaanse soldaten, het wonder van de Wolfsburg-autofabriek …

Wie dus op zoek is naar de politieke ontstaansgeschiedenis van de twee Duitslanden, de opgedreven spanning in Berlijn of het economische wonder vanaf de jaren 1950, is in Wolfstijd aan het verkeerde adres. Het boek is een cultuursociologische beschouwing van een ontwrichte bevolking die zich doorheen het puin een weg zoekt. Jähners stijl verraadt een auteur die oog heeft voor een zorgvuldige woordkeuze en een bijna essayistische aanpak. De auteur schuwt ook geen originele stellingnamen. Zo ziet hij de vrijgevochten en apolitieke vrouwen als wegbereiders van de liberalisering van de Duitse republiek, die de gewaden van het nazisme op een pragmatische manier van zich afschudde. Even gewaagd is zijn these dat de massale verkrachtingen door sovjetsoldaten de gesloten en wantrouwige aard van Oost-Duitsers bepaald zouden hebben.

Wat Wolfstijd ons vooral leert, is dat menselijke reacties in crisissituaties niet in één beeld te vatten zijn. Duitsers gingen in 1945 sjacherend en mopperend door het leven, maar tegelijk werd er ook gelachen, gefeest en gevreeën. Maar dat in dat bijna anarchistische universum ook werd vergeten en verdrongen, begrijpt Jähner toch niet helemaal: ‘Dat in beide Duitse staten een gedenazificeerde samenleving is kunnen ontstaan, is een veel groter wonder dan het zogenaamde Wirtschaftswunder. Dat het daarna zo braaf en burgerlijk werd, is nog een groter wonder.’

Patrick Praet