Onbekend en onbemind

De Europese worsteling met de Chinese cultuur

Enkele weken geleden verscheen in het tijdschrift MO* een intrigerend artikel met als titel Het machtige China trekt onze jeugd niet aan.[1] Blijkbaar kent men aan de Vlaamse universiteiten de laatste jaren een lichte terugval van het aantal inschrijvingen voor sinologie, en in de rest van Europa is eenzelfde trend merkbaar.[2] Dit lijkt voor velen wellicht op het eerste gezicht een fait divers, maar eigenlijk is dit verrassend, misschien zelfs verontrustend. De studies japanologie mogen nochtans niet mopperen over het aantal studenten. Volgens ingewijden heeft alles te maken met het verschillend imago van de twee landen. Japan is met zijn manga, films, muziek en sushi-cultuur blijkbaar ‘hot’ bij jongeren. Onbekend is onbemind want volgens ingewijden bestaat er in China wel degelijk een populaire muziekcultuur. De autoriteiten in Peking doen echter geen enkele moeite om dit te promoten. Liever oefenen ze soft power uit via de Confucius-instituten die inzetten op de traditionele vormen van de Chinese cultuur (taal, geschiedenis, filosofie,…). Maar deze specifieke aanpak verklaart niet alles. Moeten we het dan zoeken bij de manier waarmee China vandaag het nieuws haalt: een autoritair land, een supermacht in wording en als dusdanig een bedreiging voor het westerse model dat zich sinds 1945 onaangetast waant. China’s optreden in Hongkong en de onheilspellende berichten over de behandeling van de Oeigoerse minderheid zijn niet echt bevorderlijk voor de aaibaarheidsfactor van het land. Verder is er de assertiviteit waarmee Chinese bedrijven zich binnen worstelen in het economisch netwerk van Europa en de Verenigde Staten. Kortom, redenen genoeg voor velen om op hun hoede te zijn voor China.

Toch roept de manier waarop het Westen met China omgaat ook vragen op. Tot nog toe weet men immers nog steeds niet goed hoe met dit ondoorgrondelijke land om te gaan. Dit bleek de voorbije maanden nog. Eind 2020 sloot de Europese Unie een belangrijk investeringsverdrag met Peking en leken de westerse bezwaren tegen schendingen van mensenrechten ondergeschikt aan de economische belangen. Sinds begin dit jaar sloeg de stemming om, wat leidde tot de wederzijdse uitwijzing van functionarissen en academici. Hoe moet dit nu verder? Een beter inzicht in het Chinese denken is mogelijk een uitweg. Szun Tsu, de Chinese generaal en schrijver van ‘De kunst van het oorlog voeren’, (ca. 500 v.C.) wist reeds hoe belangrijk het was om je vijand te kennen. Kennis van de Chinese cultuur en geschiedenis kan er misschien voor zorgen dat het vroegere ‘Rijk van het Midden’ niet per se een vijand in de 21ste eeuw hoeft te zijn. Volgende bijdrage doet alvast een poging.

Het Hemels Mandaat

Men laat de geschiedenis van het Chinese keizerrijk meestal beginnen in 221 v.C. toen keizer Qin Shi Huangdi de eenmaking van een reeks vorstendommen op de oostkust realiseerde. Ondanks de opvolging van verschillende dynastieën bleef China gedurende tweeduizend jaar het grootste en het meest invloedrijke rijk in Oost-Azië. De Chinese elite omschreef haar gebied niet zonder reden als het ‘het Rijk van het Midden’: een imperium in het centrum van de wereld. De volkeren in de rand- en grensgebieden waren aan de keizer, die centraal regeerde vanuit de hoofdstad (vanaf 1644 Peking), eerbetoon verschuldigd. Op wetenschappelijk en cultureel vlak had China lange tijd een grote voorsprong op Europa. Mede door haar demografisch gewicht ontwikkelde het keizerrijk zich ook tot het zwaartepunt van de toenmalige wereldeconomie. Eeuwenlang had China in feite genoeg aan zichzelf en haar economische invloedzone van Zuidoost-Azië en het gebied rond de Indische Oceaan.

De Chinezen ontwikkelden tijdens de voorbije 2000 jaar een specifieke kijk op hun geschiedenis. Deze visie werd voor een groot deel bepaald door het confucianisme, een filosofisch-religieuze stroming uit de 3de eeuw v.C. die de nadruk legde op medemenselijkheid, oprechtheid, trouw en harmonie. Men benadrukte ook de hiërarchie van de gezagsrelaties en de voorrang voor de gemeenschap. Een mens ontleende zijn bestaansreden op de eerste plaats door de omgang met zijn omgeving. Dit verklaart overigens waarom in het Chinese denken aan privacy en individualiteit minder aandacht wordt besteed.  Het confucianisme ontwikkelde ook een specifieke visie op de verschillende fasen van de (Chinese) geschiedenis. De Chinezen omschrijven dit zelf als het ‘Hemels Mandaat’. Volgens deze opvatting kreeg de keizer van de hemel het mandaat of de taak om de bevolking naar een hoger welvaarts- en beschavingsniveau te tillen. Indien een keizer niet deugdzaam regeerde ‘gaf’ de hemel het mandaat aan iemand anders die dan de nieuwe keizer werd. In de praktijk ging de overgang van de ene keizerlijke dynastie naar een andere gepaard met rampen, bloedige burgeroorlogen en massa-slachtingen. Eenmaal er een nieuwe keizer aan de macht was, begon de cyclus opnieuw met een goede vorst die zorg droeg voor zijn volk.

Wanneer Europeanen het keizerrijk bezochten moesten de Europeanen de kowtow verrichten, een een diepe onderwerpingsgroet aan de Chinese keizer (prent, ca. 1600)

Het einde van het keizerrijk

In de 18de eeuw was China op het toppunt van zijn macht. Het keizerrijk telde naar schatting een half miljard onderdanen en strekte zich tot Tibet in het zuiden en tot aan het woongebied van de Oeigoeren in het westen. Het bestaande bronnenmateriaal wijst uit dat China zich gemiddeld op een hoger welvaartspeil bevond dan Europa. Het bestuur vanuit de hoofdstad Bejing was lange tijd bijzonder efficiënt en centraal georganiseerd. Vanaf de vroegmoderne tijd (15de-18de eeuw) begon zich echter in Europa een nieuwe dynamiek te ontwikkelen. Een op groei gebaseerde kapitalistische economie die zich laafde aan nieuw ontdekte gebieden, de ontwikkeling van een innovatieve landbouw en industrie, en een rationalistisch verlichtingsdenken waren de aanjagers van deze Westerse modernisering. Het waren ontwikkelingen die China voorbijgingen. De landbouw had er geen antwoord op de toenemende demografische druk wat tot relatieve verarming leidde. Op het platteland deden zich sociale spanningen voor, onder andere als gevolg van de immigratie van Han-Chinezen uit het noordoosten. Nijverheid en handel bleven werken volgens de beproefde methoden van voorheen en konden ook niet rekenen op veel ondersteuning vanuit het keizerlijke hof. De opstand van de Witte Lotus (1796-1805), een rebellie die zijn oorsprong vond in de sociaal-economische spanningen, was symptomatisch voor het systeemfalen vanaf het einde van de 18de eeuw.

Omstreeks 1800 was China niet meer opgewassen tegen het westerse imperialisme. Vooral de agressieve Britse handelspolitiek ondermijnde de maatschappelijke structuur van het oude keizerrijk. De Britten, al vroeger tuk op producten zoals porselein of thee, vonden in China een afzetmarkt voor de winstgevende import van opium. De Chinese autoriteiten waren alles-behalve opgezet met dit verdovend en verslavend middel. China voerde daarop de zogenaamde Opiumoorlogen (1839-1842 en 1856-1860), eerst tegen Groot-Brittannië, later ook tegen Frankrijk. De oorlogen liepen echter uit op een Chinese nederlaag waarna het keizerrijk de ‘ongelijke verdragen’ kreeg opgelegd. Hierdoor diende China zijn markten open te stellen voor westerse producten. Het land werd steeds meer de speelbal van de Europese mogendheden. Intussen werd China ook steeds meer overvleugeld door Japan dat wel de weg naar de modernisering had ingezet. De Chinees-Japanse oorlog van 1894-1895 liep uit op een vernedering door Japan dat Korea inlijfde en ook de Chinese provincie Mantsjoerije bedreigde. De toenemende afkeer in China tegenover de verwestersing en modernisering leidde tot de Boksersopstand (1899-1901), een nationalistische opstand die de Chinese authenticiteit wou herstellen. De revolte mislukte waardoor de malaise in China compleet was.

Kortom, het Rijk van het Midden belandde in de tweede helft van de 19de eeuw in een diepe crisis. Ook het gezag van de Qing-keizers raakte door allerlei hofintriges helemaal ondermijnd. Onder intellectuelen en westersgezinden gingen daarom steeds meer stemmen op om het land te hervormen. Er brak in 1911 een revolutie uit die een jaar later leidde tot afschaffing van het keizerrijk en de oprichting van de republiek. Sun Yat-sen, de leider van deze nationalistische beweging, werd de president van de nieuwe Chinese republiek. Van zijn idealen (‘nationalisme, democratie en volkswelvaart’) kwam echter weinig terecht. Zijn partij (Kwomintang) controleerde in theorie het land maar moest het in de praktijk opnemen tegen allerlei plaatselijke krijgsheren. Het was het moment van de Russische revolutie en dit had ook zijn weerslag in China. Er kwam een Chinese Communistische Partij (CCP) onder leiding van Mao Zedong die de macht betwistte van de Kwomintang onder leiding van Chiang Kai-shek.

Externe dreiging maakte dat beide partijen hun wedijver aan de kant moesten zetten. Vanaf 1937 bezette Japan immers het oostelijke ‘heartland’ van China. De Kwomintang en de CCP vochten tijdens de Tweede Wereldoorlog in principe zij aan zij tegen de Japanse bezetter. In werkelijkheid stonden de bondgenoten elkaar naar het leven. Eenmaal de oorlog afgelopen was ontbrandde in China een hardnekkige burgeroorlog tussen de communisten en de nationalisten (1946-1949). De CCP kreeg hierbij steun van de Sovjet-Unie. De Verenigde Staten hoopten op een verenigd China, maar zagen bij het naderen van de Koude Oorlog toch meer heil in de partij van Chiang. De burgeroorlog werd gewonnen door de CCP, waarna de Kwomintang werd verdreven naar het naburige eiland Taiwan (vandaag ‘Nationalistisch China’).

De strakke hand van Mao

Communistisch China noemde zich wel de ‘Volksrepubliek China’, maar was in werkelijkheid een communistische partijdictatuur met Mao als absolute leider. Het land probeerde zich wel los te maken uit ongelijkheid, armoede en imperialisme, maar intussen bleef de traditie doorwerken. Mao gedroeg zich steeds meer als een ‘rode keizer’ waarrond een ware persoonscultus ontstond. In het straatbeeld, het onderwijs of de media, overal dook hij op als een welwillend heerser die zijn volk in de vaart der volkeren zou sturen. Deze cultus bereikte zijn absoluut hoogtepunt met de verspreiding van het Rode boekje, een verzameling van wijsheden en citaten van de ‘Grote Roerganger’. Met ijzeren hand probeerde hij hierin de confucianistische waarde van gemeenschapszin met het collectivistische ideaal van het communisme te verzoenen.

Mao leek zich reeds tijdens zijn leven als een ‘rode keizer’ te gedragen. Na zijn dood werd hij als dusdanig ook gecanoniseerd, onder meer door zijn portret bij de ingang van de Verboden Stad in Peking.

Op economisch vlak wou Mao zijn land snel en strak aansluiting laten vinden bij de grootmachten van die tijd. Met de centraal geleide planeconomie van de Sovjet-Unie als voorbeeld moest China met grote collectiviseringscampagnes de sprong maken naar een volwaardige 20ste-eeuwse economie. Dit werd de Grote Sprong Voorwaarts (1958-1961): landbouwers dienden hun eigen grond op te geven en werden ondergebracht in volkscommunes. Het geforceerd opdrijven van de landbouwproductie gebeurde niet altijd even doordacht. Het resultaat van de campagne was dat de landbouwcijfers spectaculair in elkaar zakten met een massale hongersnood tot gevolg. Tussen 1959 en 1961 stierven op het platteland tussen 18 en 23 miljoen mensen. Een even gigantische mislukking was de richtlijn dat boeren door middel van zelfgemaakte hoogoventjes dienden bij te dragen tot de industrialisering van het land. Mao ondervond binnen de partijtop steeds meer verzet tegen zijn economisch beleid. Om de macht te heroveren werd daarom de Culturele Revolutie (1966-1976) gelanceerd: een grootschalige propagandacampagne die zorgde voor massale zuiveringen aan de top van de partij. De campagne werd uitgedragen door de ‘Rode Gardes’, fanatieke studenten en jongeren die werden opgezweept om zich te keren tegen critici, intellectuelen en partijbonzen. Miljoenen mensen werden vervolgd en kwamen in heropvoedingskampen terecht.

Een eindbalans van meer dan een kwarteeuw Mao was zonder meer negatief. Miljoenen Chinezen waren van honger gestorven of gedood, op economisch vlak was China nog grotendeels een ontwikkelingsland, op internationaal vlak overheerste nog steeds het isolement.

Conservatieve modernisering

Na het overlijden van Mao in 1976 werd Deng Xiao Ping de nieuwe sterke man. Deng was een echte pragmaticus: hij probeerde het ideaal van de communistische heilstaat te realiseren door liberale elementen toe te voegen aan de staatsgeleide economie. Deskundigheid en onmiddellijk praktisch economisch voordeel waren voortaan belangrijker dan ideologie. Voor de nieuwe leider gold immers het principe: ‘Het doet er niet toe of een kat zwart of wit is, als ze maar muizen vangt’.

Deng’s modernisering bestond er in dat de landbouwers voortaan zelf konden bepalen wat en hoeveel ze zouden verbouwen. Zij mochten nu ook voor de markt produceren. In de industrie werd de centrale besluitvorming opgegeven waardoor bedrijven meer autonomie kregen. Managers en opgeleide technici moesten zorgen voor een kwaliteitsverbetering en een productie die aansloot bij de reële behoeften. Er kwam een opendeurbeleid met speciale economische zones en open havensteden. In de tijd van Mao werden intellectuelen nog met argwaan bekeken, maar vanaf de periode van Deng werden wetenschappelijk onderzoek en universitair onderwijs gestimuleerd. De modernisering bleek tenslotte ook uit de professionalisering van het leger dat uitgroeide tot een geduchte militaire factor in Azië.

De politiek van Deng sloot echter nog steeds aan bij de Chinese traditie om beslissingen centraal en van bovenaf aan de bevolking op te leggen. Dit blijkt ook uit de eenkindpolitiek (1979-2015) of de lancering van grote projecten zoals de Drieklovendam (1994-2006). Op het vlak van politiek en mensenrechten kwam er nauwelijks beweging. Integendeel, de partij hield de touwtjes stevig in handen. Nochtans had de voorzichtige liberalisering bij een jonge kritische elite hoge verwachtingen gewekt. Toen bleek dat partijfunctionarissen zich door de hervormingen hadden verrijkt, braken er in 1989 massale studentenprotesten uit. Op het Plein van de Hemelse Vrede (Tienanmenplein) werden wekenlang manifestaties georganiseerd tegen de corruptie en de beperking van de vrijheden. Het regime voelde zich hierdoor bedreigd en zette uiteindelijk het leger in tegen de jonge betogers. Het kwam tot een bloedige onderdrukking met een onbekend aantal doden en massale opsluitingen in heropvoedingskampen. Sindsdien zijn verwijzingen naar de gebeurtenissen van ‘1989’ in China absoluut verboden.

Xi Jinping: de ‘rode keizer’

Op politiek vlak bestaat nog steeds het democratisch centralisme. Dit betekent dat – naar goede leninistische gewoonte – vertegenwoordigers van staat en partij via een getrapt systeem door de basis worden verkozen. In werkelijkheid verloopt alles zeer centralistisch. Sinds 2012 is Xi Jinping de sterke man in China, eerst als partijleider en vanaf 2013 ook als president. De voorbije jaren heeft hij de macht van de partij enkel maar verstevigd. Ook verklaarde hij de oorlog aan de corruptie en de vriendjespolitiek die China nog steeds teisteren. Xi, bekommerd om zijn onkreukbaar en pragmatisch imago, zorgde echter ook voor de consolidatie van zijn eigen macht. De nieuwe grondwet laat toe dat hij nog jaren de sterke man kan blijven. Sommigen zien hem dan ook als een ‘nieuwe Mao’ of zelfs ‘rode keizer’. Naar het voorbeeld van Mao’s rode boekje liet Xi zelfs een ‘rode app’ ontwikkelen met een bloemlezing uit zijn vroegere speeches.

Toch is de invloed van 2500 jaar confucianisme nooit ver weg. De gemeenschap gaat in alle opzichten voor op de individuele vrijheid. Chinezen worden voor hun gedrag verantwoordelijk gesteld indien zij hiermee het collectieve belang bedreigen. De regering probeert de mensen op te voeden tot ‘betere burgers’. Sinds 2018 werd het sociaal krediet ingevoerd: een controlemechanisme door middel van punten waarbij fouten worden bestraft (verkeersovertredingen, fraude, spieken op examens, …) en inspanningen worden beloond (bloed geven, goede schoolprestaties, …). Alles is mogelijk via een verregaande data-tracing. De impact van de staat vonden we in 2020 ook terug in de corona-crisis, zowel in de doortastende aanpak van de epidemie in Wuhan als ook in het achterhouden van informatie hierover … China lijkt inderdaad op een Big Brother-maatschappij waar het doen en laten van de inwoners op de voet wordt gevolgd. Vrije meningsuiting, dissidentie en intellectuele kritiek zijn zo goed als onmogelijk. Onderwijs, internet, nieuwsmedia, cultuur en godsdienstbeleving staan onder sterke overheidscontrole. Op het vlak van mensenrechten bevond China zich in 2019 dan ook op een betreurenswaardige 153ste plaats.

Het Chinese centralisme sluit even goed aan bij het communisme als bij de traditie van sterke keizerrijken. China beschouwt elk streven naar meer zelfbestuur in Tibet of Hongkong als een bedreiging voor de eenheidsstraat. Vroegere afspraken worden vaak op een zeer ‘Chinese’ manier geïnspireerd. Ondanks de afspraak ‘Een land, twee systemen’ blijft in Hongkong niet veel meer over van het toegekende statuut van ‘Speciale Bestuurlijke regio’. Elk streven naar meer zelfstandigheid in Xinjiang, het woongebied van de Oeigoeren, wordt met harde hand bestreden. Veroordelingen door het Westen botsen in Peking op reacties van onbegrip en verontwaardiging over de inmenging van het buitenland in binnenlandse aangelegenheden.

Op economisch vlak werd onder Xi Jinping de evolutie naar een zeer specifieke vorm van staatskapitalisme of marktsocialisme verdergezet. Iedereen kent wel Huawei, Alibaba of Tencent, niet bepaald namen die ons doen denken aan het communisme. Concerns zoals State Grid Corporation, Bank of China, China Railway Engineering,… zijn dan weer pure staatsbedrijven. Het illustreert het complexe karakter van de Chinese bedrijfsstructuur. Ongeveer één derde bestaat uit staatsbedrijven, één derde is in privéhanden (binnenlandse of buitenlandse eigenaars) en één derde vertoont mengvormen (vaak met vertegenwoordigers van de overheid en de werknemers zelf). Maar ook de laatste twee categorieën kunnen zich enkel maar bewegen binnen het kader dat de partij voor hen uitstippelt. Kritiek op de regering is daarom uit den boze. Dit mocht Jack Ma ondervinden toen hij vorig jaar het financieel stelsel van China bekritiseerde. De sterke man van Alibaba verdween sindsdien van de radar. Pas in januari verscheen hij opnieuw in het openbaar, niet nadat hij openlijk had aanvaard dat zijn bedrijf een ‘boete’ van 2,3 miljard euro zou betalen aan de Chinese staat. Kritiek hebben we sindsdien uit de mond van Ma niet meer gehoord …

De ‘nieuwe zijderoute’ over land en over zee (https://www.clbrief.com)

Soft power

China realiseert zich als marktkapitalistisch land zeer goed dat groei niet eeuwig en alleen via de binnenlandse markt kan komen. Sinds Xi Jinping heeft het land daarom zijn economische expansie naar het buitenland voortdurend opgedreven. Aanvankelijk gebeurde dit nog in continenten waarvoor het Westen in het verleden weinig aandacht betoonde, vervolgens in enkele noodlijdende landen van Zuid-Europa (Griekenland, Cyprus,…), en recent ook in Oost-Europa. Sinds 2016 probeert China om via het Belt & Road Initiative, ook bekend als de Nieuwe Zijderoute, controle te krijgen over de Euraziatische ruimte. Heel wat landen laten zich verleiden door dit ambitieuze programma van investeringen in infrastructuur (wegen, spoorwegen, havens, energie,…). Deze politiek van ‘soft power’ neemt heel wat vormen aan. Tijdens het voorbije coronajaar waren er de leveringen van mondmaskers, gevolgd door het Chinese vaccin Sinovac dat in vele landen wordt aangeboden, en in mei 2021 was er de belofte om de patentrechten van hetzelfde vaccin vrij te geven aan lokale producenten. De boodschap die hiermee naar de rest van de wereld wordt uitgestuurd is hierbij minstens even belangrijk als de effectieve uitvoering van deze Chinese ‘hulp’. Peking laat in elk geval geen gelegenheid voorbijgaan om te wijzen op zwakke plekken van het Westerse model. Ironisch genoeg verwijst het dan wel graag naar de paternalistische houding van Europa en de VS tegenover ‘het Zuiden’.

Een andere pijler van de Chinese aanpak is de promotie van de eigen cultuur. De fraaie economische cijfers van de laatste jaren gaan immers gepaard met een toenemende bewustwording van de eigen identiteit. De hefboom om de eigen cultuur te verspreiden zijn de Confucius-instituten. Aanvankelijk vooral bestemd voor de Aziatische landen met Chinese bedrijven doken zij zowat vijftien jaar geleden ook op in Europa. In België zijn er momenteel drie Confucius-instellingen (Brussel, Leuven en Luik). Wie hun website bezoekt leest dat zij willen bijdragen tot de vriendschapsbanden tussen China en Europa. Volledig in de geest van Confucius beogen zij ‘een vreedzame en harmonieuze samenleving’. Het is voor niemand een geheim dat de instituten dienst doen als brug tussen Chinese en Europese bedrijven. Zorgwekkender is dat hun naam ook genoemd wordt als dekmantel van Chinese staatspropaganda en zelfs spionagekanaal in Belgische ondernemingen en overheden. Dit verklaart overigens waarom de KULeuven en Vrije Universiteit Brussel hun partnerschap met de instituten enige tijd geleden hebben opgezegd.

Xi Jinping aarzelt ook niet om de kaart te trekken van China’s glorieus verleden. Dit bleek nog bij zijn bezoek aan Griekenland in 2019. Tijdens een toespraak kreeg hij de Grieken op zijn hand met de quote: ‘Jullie hebben Socrates, wij hebben Confucius’. Hiermee erkende hij niet alleen het belang van de Griekse beschaving, maar plaatste hij hiernaast onmiddellijk de cultuur van het ‘Rijk van het Midden’. In één adem steunde hij de Grieken in hun jarenlange bede om de ‘Elgin Marbles’ van Groot-Brittannië terug te krijgen, een welgemikt schot naar de Britten aan wie China al jaren de teruggave vraagt van de schatten die in 1860 uit het keizerlijk paleis werden meegenomen door … de zoon van Lord Elgin.

Het grotere goed

Het blijft opvallend hoe Europa worstelt met de Chinese wereldbeschouwing die per uitbreiding ongeveer dezelfde is als in Korea, Japan of Singapore. De meeste Oost-Aziatische landen zijn immers beïnvloed door het Confuciaans denken dat een mens zijn bestaansreden niet ontleent aan zichzelf of aan God, maar aan zijn relatie met de mensen om zich heen. De Hongkongse filosoof Han-Kang Wong zegt het zo: ‘Als mensen in Hongkong mij vragen wie ik ben’, vertel ik over mijn familie en welke leraar ik heb gehad. Niet mijn baan en welke muziek ik tof vind …’ In tegenstelling tot de westerse cultuur komt in de Aziatische geschiedenis het onderscheid tussen ‘privé’ en ‘publiek’ nauwelijks voor. Volgens zijn collega Yuk Hui groeien Aziaten niet op met ideeën over publiek en privé, maar met de concepten ‘ik’ en ‘het grotere goed’ of ‘de groep’, waarbij het ‘ik’ in dienst staat van ‘het grotere goed’. Het verklaart waarom het ‘socialekredietsysteem’ in China zo gemakkelijk wordt geaccepteerd. Ook de corona-app is voor Chinezen of Koreanen totaal geen issue. Een technologische vernieuwing wordt er daarom maatschappelijk gemakkelijker aanvaard, ook als dit een inbreuk op de privacy betekent. Westerlingen die dit als totalitair ervaren vergeten dan wel dat de primauteit van de persoonlijke levenssfeer ook in Europa van vrij recente datum is. In de religieuze middeleeuwen zag de mens zichzelf ook als deel van een groter geheel: voor God waren er geen geheimen. En volgens politiek filosoof Hobbes moesten burgers zich onderwerpen aan de absolute macht van de wet. Individuele rechten van de burgers doen er hierbij niet zoveel toe. Het is pas met de Verlichting dat het vrijheidsdenken en het individualisme zich ontwikkelden tot fundamenten van de westerse cultuur. De ervaring van absolute monarchieën en later totalitaire dictaturen maakt ons bijgevolg bijzonder wantrouwig tegenover samenlevingen met Big Brother-kenmerken. In de westerse optiek is een tussenweg uitgesloten. Of om het met de woorden van Benjamin Franklin te zeggen: ‘Als we onze vrijheid opgeven om onze veiligheid te beschermen, verliezen we ze allebei.’ De ervaring met de corona-pandemie deed ons in elk geval met andere ogen kijken naar dit dogma.

Han-Kang Wong hoopt dat de twee waardensystemen met elkaar in gesprek blijven gaan, zodat Aziatische landen kunnen leren van Europese en omgekeerd. Toch blijft hij sceptisch over de mate waarin de culturen zich aan elkaar zullen aanpassen, zeker na zo’n lange en divergerende geschiedenis van denken. Over de mensenrechtensituatie in China blijft hij somber. Zo lang een land niet kan accepteren dat er ook andere visies bestaan blijft het inderdaad een dovemansgesprek. Maar goed, om positief af te sluiten gooien we er nog een wijsheid van Confucius tegenaan: ‘Mensen struikelen niet over bergen, alleen over molshopen’.[3]

Patrick Praet


[1] J. VANDENDAELE. Het machtige China trekt onze jeugd niet aan. In MO*, 29 april 2021.

[2] We laten hier degenen buiten beschouwing die buiten op niet-universitair niveau Chinees studeren.

[3] L. VERHAGEN en M. VANGESTEL. ‘Chinese toestanden’: waarom het Westen en Azië zo anders denken over privacy. In De Volkskrant, 22 mei 1920.