Tentoonstellingsbezoek
Is het in 2006 in Gent aangetroffen gebeente dat van Judith van West-Francië, achterkleindochter van Karel de Grote en eerste gravin van Vlaanderen? Dat was de onderzoeksvraag van een interdisciplinair team van historici, archeologen en bio-antropologen nadat deze bij het grote publiek onbekende historische figuur door het programma van Tom Waes volop in de spotlights kwam te staan. De vraag was niet nieuw sinds in 2006 bij archeologische opgravingen op het Gentse Sint-Pietersplein zeven vroegmiddeleeuwse graven waren blootgelegd voor de ingang van de abdijkerk. Van één ervan – graf S127 – werd toen al verondersteld dat het mogelijk zou kunnen gaan om Judith, echtgenote van de eerste Vlaamse graaf Boudewijn de IJzeren of Boudewijn met de IJzeren Arm. De expo in de Sint-Pietersabdij vertelt het verhaal van Judith en dat van het onderzoek naar haar vermeende stoffelijke resten die meer dan 1000 jaar in de Gentse ondergrond lagen begraven.
Een Karolingische koningsdochter
Judith was een dochter van Karel de Kale, koning van West-Francië, het westelijke deel van het Karolingische rijk dat bij het Verdrag van Verdun in 843 in drie delen was opgesplitst. Haar vader was een van de kleinzonen van Karel de Grote en zijzelf kon er zich dus op laten voorstaan een Karolingische prinses te zijn. Wanneer ze precies is geboren valt uit geen enkel document af te leiden maar historici gaan ervan uit dat dit rond 842/843 moet geweest zijn, dat wil zeggen rond het tijdstip dat het immense rijk van haar overgrootvader in drie delen werd opgesplitst. Haar moeder was Ermentrudis van Orléans, dochter van een vooraanstaande hoveling van Karel de Grote en diens zoon Lodewijk de Vrome. Zelf werd ze genoemd naar haar grootmoeder langs vaderkant, Judith van Beieren, de tweede vrouw van Lodewijk de Vrome. De tijd waarin ze werd geboren was op zijn zachtst gezegd woelig: de kleinzonen van Karel de Grote vochten elkaar de tent uit in een Karolingische burgeroorlog met als inzet diens immense erfenis, een conflict dat pas in 843 werd beslecht bij de opdeling van het rijk in Verdun. Daar bovenop kwam de externe dreiging van de Vikingen die vanuit Scandinavië Noord-Europa afschuimden in niets ontziende strooptochten waar vooral kustgebieden als het latere graafschap Vlaanderen en de Angelsaksische koninkrijkjes aan de overkant van het kanaal onder te leiden hadden. Deze moeilijke geopolitieke context zou ook het leven van de koningsdochter Judith voor een flink deel bepalen.
Uitgehuwelijkt
Koningsdochters waren in de middeleeuwen – en nog lang daarna- een zeer geschikt instrument in handen van de Europese vorsten om hun dynastieke en internationale ambities waar te maken. Dat was niet anders voor Karel de Kale. In zijn strijd tegen de vikingen was de koning van West-Francië op zoek naar bondgenoten. Het uithuwelijken van zijn dochter aan een buitenlandse vorst was een van de manieren om allianties te smeden tegen de indringers uit het Noorden. De meest voor de hand liggende keuze was de Angelsaksische koning Aethelwulf, die in 851 de Noormannen verpletterend had verslagen. In 856 vertrok de 12-jarige Judith werd beslist dat zij met de meer dan 50-jarige Aethelwulf in het huwelijk zou treden. Het huwelijk werd ingezegend door Hincmar, de aartsbisschop van Reims. Het grote leeftijdsverschil tussen beiden – de bruidegom kon de grootvader zijn van zijn bruid – was naar toenmalige begrippen niet aanstootgevend zolang het gearrangeerde huwelijk maar paste in de internationale politieke ambities van de beide vorsten.
Judith zou in Engeland op jonge leeftijd twee keer weduwe worden. Een eerste keer toen Aethelwulf begin 858 stierf, waarna Judith als 14-jarige voor een tweede keer in het huwelijk trad en wel met haar stiefzoon Aethelbald die zijn vader als Angelsaksisch koning was opgevolgd. Het huwelijk veroorzaakte beroering want volgens het kerkelijk recht werd een huwelijk met een stiefkind als incest beschouwd. Toch prevaleerden opnieuw dynastieke belangen om de echtverbintenis te laten doorgaan. Karel de Kale keurde het huwelijk goed omdat hij nog steeds verlegen zat om de steun van de Angelsaksen in zijn strijd tegen de vikingen. Zijn nieuwe schoonzoon van zijn kant kon zich erop beroemen getrouwd te zijn met een nakomelinge van Karel de Grote. Maar ook ditmaal was het huwelijk geen lang leven beschoren. Aethelbald overleed in 860 op amper twintigjarige leeftijd en Judith was voor de tweede keer weduwe. Een derde huwelijk op Engelse bodem zat er niet meteen in. Judith keerde terug naar het hof in West-Francië en werd door haar vader prompt in een klooster in Senlis ondergebracht. Na twee huwelijken op zeer jonge leeftijd was zij tegen wil en dank op weg om kloosternon te worden.
Geschaakt?
Tot dan toe was de inmiddels ongeveer 17-jarige Judith een willoos instrument geweest in de machtspolitiek van haar vader en haar beide echtgenoten. Daar zou verandering in komen nu ze stilaan volwassen werd. Hoewel we niet over geschreven bronnen beschikken die ons iets vertellen over haar persoonlijkheid, blijkt uit het vervolg van haar verhaal dat ze niet van plan was om haar verdere leven in het klooster te slijten. De hulp die ze daarbij nodig had moest van buitenaf komen en kwam er ook, en wel in de persoon van een lefgozer genaamd Boudewijn. Die verkeerde in hofkringen en raakte bevriend met Judiths broer Lodewijk, die de bijnaam de Stamelaar zou krijgen. Toen die zijn zus in Senlis ging opzoeken ging Boudewijn mee en van het een kwam het ander. Of er sprake was van een coup de foudre zullen we nooit weten, maar feit was dat Boudewijn voor Judith de man was die haar uit het klooster kon halen en Boudewijn zelf zag de kans om zich in te trouwen in de Karolingische dynastie en dus flinke promotie te maken. Vandaag de dag spreken we dan over een win-winsituatie.
Judith ontvluchtte in 861 met Boudewijn het klooster van Senlis en dat was het begin van een lange zwerftocht. Vader Karel was woedend en aartsbisschop Hincmar van Reims deed het koppel prompt in de kerkelijke ban. Hij beriep zich daarvoor op het kerkelijk recht dat voorschreef dat ontvoering van een weduwe om ermee te huwen een zware sanctie verdiende. Ook Judith – het vermeende slachtoffer – moest volgens de aartsbisschop een zelfde straf ten deel vallen. Alleen: Judith was vrijwillig met Boudewijn meegegaan, was er dan wel sprake van schaking? Een flinke kluif voor kerkjuristen, maar intussen lieten Boudewijn en Judith er geen gras over groeien en zorgden voor een fait accompli door snel met elkaar te huwen. Het huwelijk zou ingezegend zijn in Harelbeke door de bisschop van Doornik, die als het verhaal klopt daarvoor geen felicitaties zal gekregen hebben van zijn collega uit Reims.
Eind goed al goed
Na hun huwelijk waren Judith en Boudewijn persona non grata in het rijk van Karel de Kale. Ze sloegen op de vlucht en belanden via Utrecht uiteindelijk in Lotharingen waar ze onderdak vonden bij Lotharius II, de heerser van het noordelijke deel van wat sinds het Verdrag van Verdun het Middenrijk heette. Lotharius kon het niet vinden met Karel de Kale en dat schiep een band met de voortvluchtige Boudewijn en zijn jonge echtgenote. Karel eiste de uitlevering van het koppel maar kreeg nul op het rekest. Boudewijn dreigde er zelfs mee dat hij zou overlopen naar de Noormannen en zette daarmee zijn schoonvader onder druk. En hij deed nog meer. Hij trok naar Rome om daar samen met Judith zijn zaak te bepleiten bij paus Nicolaas I. Die raakte overtuigd dat Judith niet echt was ontvoerd door Boudewijn maar hem integendeel oprecht liefhad (“illum prae ceteris diligentem”, staat in de bronnen) en vrijwillig met hem was meegegaan (“eamque volentem acceperit”). In die bewoordingen schreef Nicolaas een brief naar Karel de Kale met het verzoek zich neer te leggen bij de situatie. Met zijn steun aan Boudewijn en Judith zette de paus ook aartsbisschop Hincmar van Reims, die zich naar zijn smaak een beetje te veel als primaat van Gallië gedroeg, een stevige hak.
Karel de Kale ging pas in 863 overstag, nadat ook de koningin door de paus was aangeschreven met de vraag in te praten op haar man en ook een pauselijk gezantschap zijn opwachting had gemaakt. De steun van de paus in zijn strijd tegen Lotharius II was waarschijnlijk het doorslaggevende argument om toe te geven. Vandaag de dag noemen we dat Realpolitik. Boudewijn en Judith konden terugkeren en hun huwelijk werd plechtig bevestigd in Auxerre in het prestigieuze kader van de abdij van Saint-Germain. Boudewijn kreeg van zijn schoonvader de gouw Vlaanderen in leen, een vergiftigd geschenk want op dat moment niet veel meer dan een moerassig gebied aan de noordkant van het rijk dat geteisterd werd door raids van de Noormannen. Daarmee werd hij de eerste graaf van Vlaanderen en stamvader van een gravengeslacht dat in mannelijke lijn pas zou uitsterven in 1206 met de dood van Boudewijn IX van Constantinopel. Boudewijn I stierf uiteindelijk in 879. Met Judith kreeg hij drie zonen, waarvan de tweede hem zou opvolgen als Boudewijn II. Judith was toen haar man overleed ongeveer 35 jaar. We weten dat ze hem overleefde, maar over het tijdstip van haar overlijden zwijgen de bronnen. Ze zonk weg in de plooien van de geschiedenis, tot de vondst van een graf voor de poort van de Gentse Sint-Pietersabdij haar terug voor het volle voetlicht bracht en ze voor televisiekijkend Vlaanderen op het schild werd geheven als stammoeder van de graven van Vlaanderen.
Gerrit Vanden Bosch
Bron: Edward De Maesschalck, De graven van Vlaanderen 861-1484, Leuven, 2012.