Stads- en architectuurwandeling

De eerste sporen van Oostende zijn te vinden in de 9de en 10de eeuw. Schaapherders en vissers leidden een eenvoudig leven in een kleine nederzetting op het oostelijke uiteinde van het schorreneiland Testerep. In de 11de eeuw werd de Testerepvliet tussen het eiland en het vasteland ingepolderd, waardoor de plaats niet meer op een eiland lag en zich kon ontwikkelen. Stormen en overstromingen zorgden er in de loop der eeuwen wel voor dat Oostende verschillende keren meer in het binnenland heropgebouwd moest worden.

In die kuststrook werden ook heel wat veldslagen uitgevochten. Na de slag bij Nieuwpoort (1600) werd Oostende het laatste protestantse bolwerk in de katholieke Spaanse Nederlanden. Het jaar erna stuurde de Spaanse koning de Italiaanse bevelhebber Ambrogio Spinola naar de Nederlanden om de strijd aan te gaan met de opstandelingen. Spinola sloeg onder meer het beleg op rond Oostende, dat uitliep op de langdurigste en kostbaarste krachtmeting van de hele Tachtigjarige Oorlog. Het eindigde met het verlies van dit laatste bolwerk van de Republiek aan de Spaanse Nederlanden.

In 1698 werd in de havenstad een eerste scheepvaartmaatschappij opgericht, die tot doel had handel te drijven met Indië. Door verdere oorlogsperikelen kreeg die uiteindelijk maar succes vanaf 1715 terwijl ze in 1722 al werd vervangen door de Oostendse Compagnie of voluit de “Compagnie Générale Impériale et Royale des Indes”. Die maatschappij was het katholieke antwoord op de protestantse Verenigde Oost-Indische Compagnie in de Noordelijke Nederlanden. Zo groot als de V.O.C. werd de Oostendse versie niet maar ze zorgde toch een tijdje voor een bruisende, groeiende haven en mooie inkomsten voor de stad. Onder het Oostenrijkse bewind werd vooral geïnvesteerd in de handelsrelaties met Engeland en de Engelsen kwamen dan ook graag op bezoek naar de stad.

Na de Oostenrijkers kwamen de Fransen aan in Oostende. Tussen 1792 en 1815 stond de verdere uitbouw van de haven op een laag pitje, onder meer vanwege het beleid van Napoleon Bonaparte. De keizer blokkeerde met het Continentaal stelsel de handel met Groot-Brittannië en concentreerde de vestingbouw en de activiteiten van zijn marine in de wateren in Den Helder dat hij als ‘het Gibraltar van het Noorden’ beschouwde. Wel werden er in Oostende onder zijn bestuur twee forten gebouwd ter verdediging van de haven: Fort Napoleon en het Fort Royal moesten Britse aanvallen en landingen afweren.

Na Napoleons debacle in Waterloo was het de beurt aan koning Willem I der Nederlanden om Oostende te bezoeken en er te verblijven. Met hem kwam er een generatie ondernemers die de mogelijkheden van strand en zee zagen en die begonnen met de bouw van de eerste villa’s, pensions en hotels. Het baden en kuren was immers al vanaf het einde van het Ancien Régime en onder invloed van de Engelsen ook in Oostende in de mode. Het waren natuurlijk enkel de rijken die zich zo een verblijf konden veroorloven en ook bereid waren om er voor te betalen. Zelf huurde Willem I een stadspaleis in de Langestraat als permanent vakantiehuis. Dat gebouw werd later overgenomen door koning Leopold I, wiens echtgenote koningin Louise Marie van Orléans een groot deel van haar tijd in de badplaats/kuuroord doorbracht.

In die periode van de Belgische onafhankelijkheid was Oostende nog altijd een bescheiden vissershaven en een vestingstad. Op de zeedijk verschenen vanaf 1830 de eerste houten paviljoenen zoals het Pavillon Royal en de Cercle du Phare. In 1838 had de inhuldiging van de spoorlijn Oostende-Brussel plaats, waardoor internationale bezoekers makkelijk de weg naar deze kustplaats vonden, maar de bastions die Napoleon had laten bouwen belemmerden de verdere uitbreiding van de benodigde toeristische infrastructuur. De bouwvoorschriften in de buurt van de aarden wallen waren zeer strikt. Zo mochten enkel verplaatsbare houten constructies opgericht worden, wat verhinderde om luxueuze stenen hotels aan een wandeldijk te bouwen. Het zou nog tot 1865 (het jaar van de troonsbestijging van Leopold II) duren vooraleer de toenmalige minister van oorlog baron Chazal het statuut van de stad liet veranderen en er grote bouwprojecten uitgevoerd konden worden. Daarbij werd rekening gehouden met de ideeën van de Fransman Adolphe Alphand, een medewerker van baron Haussmann te Parijs, en met de plannen van Leopold Crepin, hoofdingenieur-directeur van bruggen en wegen in de provincie Luik.

De belle époque, de periode tussen het einde van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw, werd zowel in België als in de rest van Europa gekenmerkt door levenslust en een optimistisch vertrouwen in de gestage vooruitgang met betrekking tot de techniek en de welvaart. België industrialiseerde en moderniseerde in een hoog tempo.

Dat gebeurde ook aan de kust. In Oostende bijvoorbeeld werd reeds in 1885 een eerste stadstramlijn in gebruik genomen, waardoor de bezoekers van de renbaan vanuit het centrum met de tram konden komen. De Oostendse zeehaven werd verder uitgebouwd zodat enerzijds de Britse toeristen makkelijker het Kanaal konden oversteken maar ook anderzijds voor dat deel van de bevolking dat werkzaam bleef in de visserij. Nochtans was het grote geld te verdienen in de toeristische sector. Die tweespalt in de ontwikkeling leidde af en toe tot sociale onlusten zoals tijdens de opstand van 1887, die vijf jaar later door de Oostendse schilder James Ensor in beeld gebracht is.

Dankzij de inspanningen van koning Leopold II bloeide Oostende in het begin van de twintigste eeuw als geen ander. De stad kreeg officieel haar bijnaam ‘Koningin der Badsteden’. De mondaine koning bouwde een belle-époque-badplaats met wereldfaam. Zelf nam hij vanaf 1874 zijn intrek in een stenen chalet van waaruit hij de bouw van het Kursaal kon zien. In 1876 bestelde hij een tweede paviljoen dat er net zo uitzag als het eerste maar bestemd was voor zijn echtgenote koningin Maria Hendrika, van wie hij feitelijk gescheiden leefde. Zijn eerste realisaties voor de stad bestonden uit het creëren van groene ruimtes zoals het huidige Maria-Hendrikapark en het aanleggen en verbeteren van het wegennet. Toen hij vanaf 1896 meer inkomsten begon te krijgen uit Congo, kon hij zelf – en met gebruik van notarissen, bankiers en ondernemers als stromannen – een aantal projecten verwezenlijken. Zo werd in de periode 1902-1906 gewerkt aan de Koninklijke Galerijen. De nu nog bestaande Koninklijke Galerij is dringend aan restauratie toe, maar was in die tijd een zeer moderne constructie. Het terras is bijvoorbeeld een van de oudste voorbeelden in België dat gebouwd is in gewapend beton volgens het Franse constructiesysteem Hennebique, toen een zeer gerenommeerd procédé.

De Oostendse belle époque begon met de afwerking van het Kursaal. De rijke badgasten hadden immers niet genoeg aan zon en strand. Ze wilden flaneren op een brede dijk en zich vermaken met allerlei evenementen zoals sportmanifestaties, cinemavoorstellingen, toneel-en muziekvoorstellingen en gokken. Het tweede Casino Kursaal werd in 1875 in steen gebouwd, maar werd in 1905 uitgebreid tot een ‘eclectische roomtaart’, een amusementspaleis zonder weerga, waar soms tienduizend gasten samenhokten. Kurt Van Eeghem vertelt in zijn nieuwe boek in detail hoe wereldsterren zoals Caruso, Saint-Saëns en Strauss er optraden met het 150 man sterke Kursaalorkest.

Riante (zeedijk)villa’s, majestueuze hotels, openbare gebouwen, galerijen, parken, monumenten maar ook meer bescheiden burgerhuizen met karaktervolle gevels kleurden die periode. Eclecticisme en neostijlen vierden hoogtij.

De twee wereldoorlogen luidden het einde in van Oostende als belle époquestad. In de Eerste Wereldoorlog was Oostende een basis voor Duitse duikboten. De Duitsers plaatsten afweergeschutbatterijen langs het Fort Napoleon en in de duinen. Er werd nogal wat over en weer geschoten tussen de oorlogvoerende partijen, met de nodige vernielingen als gevolg. De promenade werd zo goed als volledig verwoest in 1940-45 door de bommenregen van de Geallieerden op de Atlantikwall, de haven en de spoorwegen. Het Kursaal werd in 1940 door de Duitsers vernietigd en herrees pas in 1950 in een ontwerp van Léon Stynen. De opkomst van het massatoerisme vanaf de jaren 1960 en de ijver van de immobiliënsector waren voor de afbraak van de belle époque-architectuur nog dramatischer dan de Tweede Wereldoorlog. Waar de Schouwburg stond, pootte men de Europatoren neer. Oostende groeide dankzij het eendagstoerisme en de toename van de mobiliteit wel uit tot een bloeiende moderne badstad maar aangezien de toeristen toch allemaal graag een eigen flat met zicht op zee hebben, floreerde vanaf de jaren 1960 de grijze en glazen hoogbouw … Gelukkig bleef op de dijk de exuberante Villa Maritza over met zijn vergulde, in ere herstelde frontonlijnen, een protserig reliek van de belle époque, gesandwicht tussen twee appartementsblokken. Die villa is nu eigendom van projectontwikkelaar Bart Versluys. Destijds was ze eigendom van de fameuze Georges Marquet, gewiekst Naams horecaondernemer en gokpaleizentycoon, die tonnen geld in de culturele wereld pompte. Volgens Van Eeghem hield men er exuberante feestjes waar ook Leopold II present tekende én, achter gesloten luiken, bloedmooie minnaressen kon ontmoeten.

Bronnen:

Kurt Van Eeghem. Oostende in de belle époque. Kalmthout, 2023, 272 p.

Piet Lombaerde. Leopold II. Koning-Bouwheer. Gent,1995, 131 p.

Patrick Weber. Belgique Royale. Palais, jardins et souvenirs. Brussel, 2005,143 p.

Ben De Pater en Tom Sintobin. Koninginnen aan de Noordzee. Scheveningen, Oostende en de opkomst van de badcultuur rond 1900. Hilversum, 2013, 106 p.