De Handelsbeurs van Antwerpen

Een pareltje uit de Gouden Eeuw

Het verhaal van de beurs begint eigenlijk niet in Antwerpen maar in het middeleeuwse Brugge. Daar baatte de familie Van der Buerse al ten laatste in 1285 een herberg uit waar veel buitenlandse kooplieden kwamen: Ter Buerse. In die herberg regelden ze hun zaken en wisselden ze nieuwtjes uit. Na verloop van tijd hadden ze plaatsgebrek in de herberg en zetten ze hun zaakjes voort op het plein vóór de herberg, het Beursplein. En uiteindelijk kwam iemand van de familie op het idee om een gebouw (of eigenlijk een rechthoekig plein omzoomd door overdekte galerijen) ter beschikking te stellen van de handelaars, speciaal voor hun contacten en besprekingen. De eerste ‘beurs’ – genoemd naar de familie en het café – was geboren.

Maar hoe kwam de beurs dan in Antwerpen terecht? Dat heeft te maken met een spannend verhaal over de dramatische op- en neergang van steden en van de bikkelharde concurrentiestrijd tussen een heleboel rivalen in de Nederlanden, en waarbij het noodlot en natuurrampen een grote rol spelen.

De economische opgang van Brugge begon al met een natuurramp: de stormvloed van oktober 1134 sloeg enkele geulen die de stad via het Zwin rechtstreeks toegang gaven tot de zee. Dat opende in de eerste plaats perspectieven voor de handel met Engeland. In 1313 gaven de Engelsen aan de Breydelstad het stapelplaatsmonopolie voor textiel op het vasteland. M.a.w. Engels textiel mocht alleen via Brugge uitgevoerd worden naar continentaal Europa. Vervolgens profiteerde de stad van een grote verschuiving in de internationale handel: o.m. door oorlogsdreiging maakte handel over land in grote mate plaats voor handel over zee. Tot dan toe waren de jaarmarkten in zes steden in de Champagnestreek de spil van de internationale handel. Maar toen die wegkwijnden (al lang vóór de officiële afschaffing in 1300), kwam er ruimte voor nieuwe centra. In Noord-Europa speelde de Duitse Hanze daarin een hoofdrol. Dat was een los (en wisselend) verbond van voornamelijk Duitse steden die gezamenlijk privileges en bescherming regelden voor hun handelaars in de verschillende steden aan de Baltische Zee en de Noordzee waar ze handel dreven. Ze bouwden voort op bestaande handelsroutes van Friezen en Scandinaviërs.

Het Venetië van het Noorden: beter dan het echte

In 1252-1253 kregen de handelaars van de Hanze uitgebreide privileges in Brugge. De stad groeide dan ook uit tot hun veruit belangrijkste ‘kantoor’ (een knooppunt waar veel handelaars permanent verbleven en waar goederen gecentraliseerd werden voor transport naar hun uiteindelijke bestemming; andere belangrijke ‘kantoren’ of factorijen waren Londen, Novgorod en het Noorse Bergen). Meestal verbleven ongeveer 1.000 handelaars van de Hanze in Brugge. Samen met al hun personeel kon dat oplopen tot 6.000 mensen in totaal. Een aanzienlijk aantal in een stad van 35.000 à 40.000 inwoners. Er verbleven trouwens ook ongeveer evenveel Italiaanse handelaars in Brugge. Binnen het gebied van de Hanze nam Brugge ook een uitzonderingspositie in omdat het het enige ‘kantoor’ was dat niet afgescheiden was van de rest van de gaststad. De Hanzeaten leefden tussen de andere inwoners van de stad, in huizen die ze van hen huurden of kochten, en onderhielden er nauwe contacten mee (‘kantoor’ moeten we dus niet in fysieke zin opvatten maar duidt de gemeenschap van handelaren en hun organisatie aan). Dat leidde bijvoorbeeld ook tot intensieve culturele uitwisseling. Een zeer groot deel van de literaire productie in de Duitse Hanzesteden in die tijd was gebaseerd op Vlaamse voorbeelden.

Voor alle duidelijkheid: Brugge was geen ‘echte’ Hanzestad, in de zin dat het niet deelnam aan de gezamenlijke acties van de Hanzesteden en niet officieel vertegenwoordigd was op de Hansetage in Lübeck, waar over het beleid van de Hanze gedebatteerd werd. Dat zou ook weinig zin gehad hebben, want Brugge had nauwelijks eigen handelaren die in het buitenland beschermd moesten worden. De Bruggelingen stelden er zich tevreden mee om diensten te leveren aan de buitenlandse handelaars (bv. door herbergen te openen). Het handeldrijven zelf lieten ze aan anderen over. Dat verklaart ook mee hun succes. In de meeste Italiaanse handelssteden werden buitenlandse handelaars niet eens toegelaten. Het ‘Venetië van het Noorden’ was dan ook veel kosmopolitischer dan het echte Venetië.

Middeleeuws internet

In de traditionele visie groeide Brugge uit tot een belangrijk centrum omdat het de plaats was waar de handelaars uit het Zuiden (Italianen) die uit het Noorden (de Hanze) ontmoetten en hun goederen uitwisselden. Maar dat is niet de verklaring. Niets belette de Hanzeaten om verder door te varen naar het zuiden of de Italianen naar het noorden of Engeland. Dat ze dat niet deden maar zich allebei concentreerden op Brugge, heeft te maken met het Brugse hinterland. Om te beginnen was er de opbloei van de lakennijverheid in Vlaanderen en Brabant (we rekenen Mechelen en Antwerpen gemakshalve even tot Brabant). Laken was een gegeerd exportproduct en het grootste deel van die export verliep via Brugge. Bovendien was Vlaanderen/Brabant dichtbevolkt en een van de welvarendste regio’s van Europa. Er was dan ook een grote vraag naar geïmporteerde luxeproducten. De wijze waarop de plaatselijke elite haar rijkdom etaleerde, was legendarisch bij buitenlandse bezoekers en ligt aan de bron van het cliché van de ‘Boergondische’ levenswijze van de Vlamingen. Italianen zowel als Hanzeaten waren maar al te graag bereid om die vraag naar luxe in te vullen. En omdat er al zoveel volk zat, werd Brugge ook een knooppunt van informatie. Wie op de hoogte wou blijven, kon het zich niet permitteren om Brugge links te laten liggen. Met enige zin voor beeldspraak is Brugge het internet van de middeleeuwen genoemd.

Antwerpen schakelt een versnelling hoger

Maar op de lange termijn volstond dat niet. Het Zwin verzandde langzaam, en de opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk (1487-1492) luidde het definitieve einde in. Antwerpen, dat niet deelgenomen had aan de opstand, kon rekenen op de steun van Maximiliaan om de rol van Brugge over te nemen. Zo luidt de traditionele visie. Maar de werkelijkheid is genuanceerder.

De Antwerpse Handelsbeurs zoals ze er uitzag bij de opening in 1531.

Ook Antwerpen heeft veel te danken aan natuurgeweld. De grote stormvloed van 1375-76 had de Westerschelde bevaarbaar gemaakt voor grote zeeschepen. Dat trok in de eerste plaats de Engelsen aan, die wegens conflicten met Frankrijk weggetrokken waren uit Brugge en nu hun textiel exporteerden via Antwerpen. Daarna kwamen de Zuid-Duitsers. Vanaf het eind van de 14e eeuw kregen de zeeroutes van de Hanze concurrentie van de landroute via Zuid-Duitsland (van/naar Italië en Oost-Europa). Die regio – met steden als Augsburg (thuisstad van de Fuggers), Nürnberg en Ulm – was een economisch zwaargewicht geworden door de exploitatie van zilver- en kopermijnen, de productie van luxetextiel (fustein) en het feit dat ze er als eersten buiten Italië een dubbele boekhouding gebruikten. De Zuid-Duitsers kozen niet voor Brugge maar voor Antwerpen. En dat was al gebeurd vóór Filips de Goede een beroep deed op hun zilver voor zijn muntslag (1464-65) en vóór de Portugezen naar Antwerpen overkwamen (ca. 1498) omdat ze daar het Zuid-Duitse zilver kochten waarmee ze de specerijen betaalden in hun overzeese gebieden. Ten laatste rond het midden van de 15e eeuw was Antwerpen Brugge voorbijgestoken als handelsknooppunt. Brugge bleef nog wel een tijdje de grootste geldmarkt, maar als goederenmarkt was Antwerpen belangrijker geworden. Beide steden waren dan ook niet zozeer rivalen maar leefden in perfecte symbiose. Daarbij speelden de jaarmarkten een grote rol. Van Pasen tot november werd in Antwerpen en het naburige Bergen-op-Zoom een reeks jaarmarkten gehouden die steeds meer internationale kooplui aantrokken. Veel buitenlandse handelaars in Brugge waren dan wel officieel gevestigd in die stad maar verbleven eigenlijk de helft van het jaar in Antwerpen en Bergen-op-Zoom.

Dat gold overigens ook voor de kooplieden van de Hanze. In 1468 stelde het Antwerpse stadsbestuur hen zelfs gratis een pand ter beschikking, dat ze tot 1620 zijn blijven gebruiken (“De Cluyse” op de Oude Koornmarkt, het plein waar de buitenlandse handelaars afspraken in de herbergen). Toch bleven de Hanzeaten langer dan de meeste anderen trouw aan Brugge. Hun ‘kantoor’ werd pas vanaf 1486 afgebouwd. In 1520 werd het helemaal opgedoekt en officieel verplaatst naar Antwerpen. Hun hoofdkwartier daar werd het in 1564-1568 gebouwde prestigieuze Oostershuis, op de plaats van het huidige MAS, aan de oever van een toen gloednieuwe en indrukwekkende binnenhaven (Middelvliet). De architect was Hans Hendrik van Paesschen, die ook het Coudenbergpaleis in Brussel en het stadhuis van Antwerpen tekende.

Antwerpen had dus de rol van Brugge overgenomen maar schakelde nog een versnelling hoger. Antwerpen werd het eerste echte ‘centrum van de wereld’, als belangrijkste knooppunt van wat nu een echte wereldeconomie geworden was. Met 100.000 inwoners op het hoogtepunt was het ook veel groter dan het middeleeuwse Brugge. Maar op veel punten inspireerden ze zich natuurlijk op Brugge. Zo richtten ze al in 1485 een eigen “borze” op (huis De Rhyn in de Hofstraat vlakbij de Oude Markt). In 1531 was er nood aan een nieuw gebouw. En dat ligt aan de basis ligt van de huidige Handelsbeurs.

De nieuwe beurs, in een zijstraat van de Meir, werd opgetrokken in Brabantse laatgotische stijl, naar een ontwerp van Domien de Waghemakere. Men bleef wel trouw aan het Brugse concept, ook fysiek: het pand bestond uit een rechthoekige open ruimte die werd omsloten door een met ster- en netgewelven overdekte zuilengalerij. In termen van handel en economie was dat gebouw letterlijk het centrum van de wereld. Dat maakte zo veel indruk op de buitenlandse tijdgenoten dat ze niet alleen het concept maar zelfs het gebouw kopieerden toen ze eigen beurzen gingen bouwen. Het galerijmodel vinden we dan ook terug in de beurs van Londen (1565; ontworpen trouwens door een Antwerpenaar: dezelfde Hans Hendrik van Paesschen die we al eens tegengekomen zijn) en die van Rotterdam (1595) en Amsterdam (1611). Ook het woord ‘beurs’ is rond die tijd overgenomen in zo goed als alle Europese talen (ook in het Engels werd het aanvankelijk gebruikt, voordat de naam in 1570 officieel ‘royal exchange’ werd).

Het Antwerpse beursgebouw brandde af in 1583 maar werd onmiddellijk naar dezelfde plannen heropgebouwd. Door de neergang van het Antwerpse handelsleven na 1585 verloor het gebouw zijn nut en het werd voor andere doeleinden gebruikt. Pas in de 19e eeuw hernam het zijn oorspronkelijke functie. Bij die gelegenheid werd het pand ook verbouwd: de open binnenruimte werd in 1853 overkapt, met een gewaagde koepel naar het voorbeeld van het Londense Crystal Palace.

Na een tweede brand in 1858 moest men het gebouw opnieuw heropbouwen. Uiteindelijk werd in 1872 het huidige gebouw verwezenlijkt door architect Joseph Schadde. Het is een opvallend samengaan van de toen modieuze neogotische stijl en revolutionaire nieuwe technieken, met name de metalen constructie voor de overkoepeling van de binnenruimte, en met respect voor het oorspronkelijke concept. Eind 1997 werd de Antwerpse effectenbeurs afgeschaft, waarna het gebouw jarenlang verkommerde. Pas in 2013 werd het gerenoveerd, dankzij een erfgoedbudget en een investering van de Marriott-hotelketen, die er een evenementen- en congresruimte van gemaakt heeft.

Op naar een andere Gouden Eeuw … in Amsterdam

Daarmee is een cruciaal pand uit de Antwerpse Gouden Eeuw in zijn oude glorie hersteld. Zoals bekend kwam aan die bloeiperiode een einde door de inname van de stad door de Spanjaarden in 1585. Waarna het economische centrum van de wereld opschoof naar Amsterdam. Maar ook dat verhaal heeft een lange voorgeschiedenis.

De grootste concurrent voor Brugge was aanvankelijk niet Antwerpen maar Dordrecht, de oudste stad in het graafschap Holland (1220). De stad lag op de belangrijkste handelsroute tussen de noordelijke en de zuidelijke Nederlanden en bovendien aan de Rijn/Waal/Maas, dus ideaal gelegen voor contacten met het Duitse Rijnland. De graven van Holland droomden ervan dat de stad de functie van Brugge als centrale stapelmarkt zou overnemen, en verleenden de Hanzeatische handelaars daartoe omvangrijke privileges. In 1358 leek dat plan te slagen, want de Hanze verplaatste haar Brugse kantoor toen officieel naar Dordrecht. De Hanze riep namelijk een boycot uit van Brugge omdat de stad afdong op de privileges van de handelaars. Maar dat was maar tijdelijk. Brugge was toen natuurlijk nog te belangrijk om zomaar op te geven. Toen ze de ruzie bijlegden, in 1360, werd het kantoor dan ook fluks weer overgeplaatst naar Brugge. In 1294 hadden overigens ook de Engelsen hun stapelmonopolie voor textiel al een jaar lang verplaatst van Brugge naar Dordrecht, ook al om druk uit te oefenen op de Bruggelingen. In 1421 maakte een stormvloed echter een einde aan de dromen van Dordrecht. De rampzalige Sint-Elisabethvloed maakte van de stad een eiland in een moerasgebied, zodat ze voortaan te moeilijk bereikbaar was.

Toen in 1451 de Hanze een nieuwe boycot uitriep tegen Brugge, was Dordrecht dan ook geen optie meer. In plaats daarvan werd uitgeweken naar Deventer en Utrecht. In die steden kwam echter alleen de koopwaar toe. De handelaars zelf zaten in de praktijk in een andere stad … Amsterdam, aan de toenmalige Zuiderzee. Die stad had pas in 1300 stadsrechten gekregen, maar had zich op korte tijd opgewerkt tot een zwaargewicht in de internationale handel. Tot 1396 was Amsterdam zelfs nog lid van de Hanze. Maar daarna besloten de Amsterdammers dat ze het op eigen houtje beter konden. Al dan niet samen met andere steden uit de regio en met Duitse steden die niet tot de Hanze behoorden, onderhandelden ze over aparte privileges voor hun handelaars in de havens van het Balticum. Aanvankelijk liet de Hanze hen begaan, temeer omdat de Hollanders vaak schepen verhuurden aan de Hanzeaten. Maar vanaf 1417 namen ze maatregelen om de concurrentie van de Amsterdammers aan banden te leggen. De oplopende spanningen leidden tot een heuse oorlog. Met steun van Filips de Goede (die sinds 1433 regeerde over Holland en Zeeland) werden kaperkapiteins erop uitgestuurd om schepen van de hardleersen onder de Hanzesteden te kapen, in de Hollands-Wendische oorlog (1438-1441). De strijdbijl werd begraven met het verdrag van Kopenhagen, dat de Hollanders de vrije doorgang gaf door de Sont (de engte tussen Denemarken en Zweden). Hoewel later nog meer schermutselingen zouden volgen rond de opeenvolgende hernieuwingen van dat verdrag (en in 1537 zelfs Keizer Karel nog tussenbeide moest komen om zijn ruziënde onderdanen uit Amsterdam en Lübeck tot vrede te dwingen), was er vanaf dan geen houden meer aan. In 1570 hadden de Hollanders al een handelsvloot van in totaal 232.000 ton. De Hanze beschikte over 110.000 ton. De Engelsen kwamen toen nog niet verder dan een schamele 42.000 ton (Schotland had 10.000 ton, Frankrijk 80.000).

Het succes van de Amsterdammers had verschillende oorzaken. Een belangrijke is de scheepsbouw. Zowel door een technologische voorsprong (ontwikkeling van nieuwe scheepstypes zoals de fluit, haringbuis en buiskarveel), goedkope arbeidskrachten (o.m. een gevolg van de schrale landbouwgrond in de regio, waardoor veel boeren naar de steden trokken) en een efficiënte organisatie waren hun schepen maar half zo duur als die van de anderen. Maar eigenlijk waren ze geen rechtstreekse concurrenten van de Hanze. De Hanzeaten waren vooral geïnteresseerd in luxegoederen, zoals textiel, wijn of bont. Met dergelijke dure producten wogen de transportkosten niet zo zwaar door. De Hollanders daarentegen concentreerden zich op bulkgoederen als graan, hout en vis. Daarvoor waren lage transportkosten (dankzij goedkope schepen) wél doorslaggevend. Hun succes is dus in de eerste plaats te verklaren doordat ze een gat in de markt ontdekten.

Daarbij legden ze echter wel de basis voor een nieuw economisch model. Alle omliggende steden waren berokken bij de opgang van Amsterdam. Het gros van de Amsterdamse schepen werd zelfs gebouwd buiten de stad. Daarmee ontstond een belangrijk kenmerk van het moderne kapitalisme: dat de handelaars en investeerders op een heel andere plaats (kunnen) zitten dan waar de goederen fysiek verhandeld of geproduceerd worden. Het Brugse model van de ‘stapelmarkt’ had afgedaan. Ook de eigendom van de schepen vormde een voorafspiegeling van het moderne kapitalisme. In Brugge of de Hanzesteden had een schip hoogstens drie of vier eigenaars. In Holland konden dat er gemakkelijk 64 zijn. Die eigenaars waren eigenlijk al aandeelhouders in de moderne zin. Het voordeel was dat de risico’s beter gespreid waren maar vooral dat ook lieden die zelf niets met de zeevaart te maken hadden, bij het project betrokken werden. Zo kreeg de Amsterdamse handel een veel ruimere en solidere economische basis dan in gelijk welke andere handelsstad.

Eigenlijk was Antwerpen al overvleugeld door Amsterdam vóór 1585. Maar net zoals Brugge en Antwerpen in de 15e eeuw, leefden Antwerpen en Amsterdam in nauwe symbiose met elkaar. Beide steden fungeerden als elkaars verdeelcentra. Via Antwerpen werden méér Vlaamse/Brabantse luxeproducten uitgevoerd dan er ooit geëxporteerd waren vanuit Brugge. Maar daarbovenop kwam nog de relatief nieuwe handel in Baltisch graan en andere bulkgoederen dankzij de Hollandse connecties (naar dat graan was ook in Zuid-Europa veel vraag omdat de Kleine IJstijd veel oogsten deed mislukken). Daardoor werd Antwerpen als handelscentrum in de 16e eeuw belangrijker dan Brugge ooit geweest was. Het verwondert dan ook niet dat, van de talrijke Antwerpenaren die na 1585 hun heil zochten in het deel van de Nederlanden dat niet onder controle van de Spanjaarden stond, een flink percentage koos voor Amsterdam als nieuwe thuisstad. Zij brachten nieuw enthousiasme en nieuw kapitaal met zich mee en bezegelden daarmee definitief de status van Amsterdam als het nieuwe economische centrum van de wereld.

Dat nieuwe centrum zette in veel opzichten de tradities van Brugge en Antwerpen voort. Maar het bracht ook innovaties. Amsterdam speelde om te beginnen een veel actievere rol. Het was geen louter passieve gaststad voor buitenlandse handelaars zoals indertijd Brugge en ten dele ook nog Antwerpen. Amsterdamse handelaars gingen zelf actief overal zaken doen. Een andere innovatie betrof – om bij ons verhaal te blijven – de beurs. De Brugse en Antwerpse beurzen waren eigenlijk nog geen beurzen in de huidige zin. Tegenwoordig verstaan we daaronder een aandelenmarkt. De oorspronkelijke Brugse beurs was begonnen als een simpele ontmoetingsplaats van handelaren, werd daarna vooral een geldmarkt, met wisselkantoren.  Het concept ‘aandeel’ was toen nog embryonaal of in elk geval nog niet voldoende geformaliseerd. De verdere ontwikkeling gebeurde ook in andere contexten (zie bv. hierboven over de Amsterdamse scheepsbouw). De eerste beurs in de moderne zin werd opgericht in Frankfurt in 1585. De eerste maatschappij die aandelen te koop aanbood aan het grote publiek, was de Verenigde Oost-Indische Companie in 1602. Daarmee was het moderne kapitalisme geboren…

Koen Janssens

Bronnen:

J.L. BOLTON en F.G. BRUSCOLI, “When did Antwerp replace Bruges as the commercial and financial centre of north-western Europe?”, EHR 2008, 360.

J. ISRAEL, Dutch Primacy in World Trade 1585-1740 (Oxford 1989).

M. VAN HOUTRYVE, Brugge als mythe (masterproef UGent 2008-09).