Hoe Brussel afrekende met de cholera-epidemies

Dat de uitbraak van een epidemie de loop van de geschiedenis kan helpen veranderen, blijkt uit talloze voorbeelden. Athene en Rome kregen op cruciale momenten met epidemies af te rekenen, die de neergang van hun macht versnelden. In West-Europa veroorzaakte de pest in de late middeleeuwen een reeks politieke, economische en sociale veranderingen. Volgens sommige historici wordt het belang van epidemies in de geschiedenis nog al te vaak onderschat.

Voor de meeste epidemies in het verleden zijn we aangewezen op schaarse bronnen. Dat is anders voor de cholera-epidemies die in de loop van de 19e eeuw verscheidene keren huishielden en waarover vrij gedetailleerde cijfers zijn bijgehouden. Ook die golf van epidemies hing samen met maatschappelijke veranderingen. Wordt de invloed van de ziekte onderschat? Laat ons het voorbeeld van Brussel onder de loep nemen.

Al vóór de negentiende eeuw was cholera bekend in het noordoosten van India. Vanaf 1817 begon de ziekte zich buiten dat gebied te verspreiden. Via Rusland bereikte cholera Europa. België en de rest van Europa kregen vanaf 1832 ongeveer om de vijftien jaar met een choleraepidemie af te rekenen.

Cholera is een infectieziekte en wordt veroorzaakt door de bacterie Vibrio cholerae. De symptomen zijn braken, diarree – en dus gevaar voor uitdroging – en een grauwe huidskleur. Vandaar dat cholera ook de ‘blauwe dood’ werd genoemd. Overdracht gebeurt vooral door het drinken van besmet water, het eten van rauwe vis uit vervuild water of van groenten die met besmet water gewassen zijn. Ook door contact met de uitwerpselen of het braaksel van een cholerapatiënt is besmetting mogelijk.

Knoflook

Tijdens de eerste uitbraak van cholera in België en de rest van Europa was de oorzaak van de ziekte niet bekend. Ook een remedie was niet voorhanden.

In deze satirische prent wordt de spot gedreven met de talloze nepremedies die fantasierijke geesten bedachten tegen de cholera. Aan zijn mond draagt de figuur een kokertje dat azijngeur verspreidt, op zijn borst een koperen plaat, in zijn handen een acaciaboompje en een jeneverbesstruik. De jaszakken vol welriekende kruiden en geparfumeerde thee vertolken nog het best de toenmalige opvattingen.

Mensen namen hun toevlucht tot wat ze kenden en gebruikten bijvoorbeeld knoflook, uien, jeneverbes, kruiden en chloorkalk als preventie- en geneesmiddelen.De angst voor de ziekte inspireerde de Oostenrijkse journalist Moritz Gottlieb Saphir (1795-1858) tot de publicatie van satirische prenten van volksmensen die waren uitgedost met alle mogelijke middeltjes om cholera te voorkomen.

Bij de overheid was de aanname dat de ziekte veroorzaakt werd door stinkende geuren die opstegen uit de waterlopen en uit het opgehoopte vuil in de straten. Om die geuren of zogenaamde ‘miasmen’ te zuiveren, werd onder meer chloorkalk gebruikt, een desinfecterend wit poeder.

Toen Brussel in 1832 een eerste keer met een uitbraak te maken kreeg, vielen er 864 doden. Antwerpen telde er toen 565, Gent 1.227.  In Brussel probeerde de Commission mediale locale et sanitaire centrale de verspreiding van de ziekte te beperken door de ophoping van afval te vermijden en het zo vaak mogelijk te laten verwijderen.

Tot in de eerste helft van de 19e eeuw was het in Brussel nog gebruikelijk om de uitwerpselen van de stadbewoners op te halen en af te voeren naar de Ferme des boues, die in het noorden van de Vijfhoek lag. Daar werden ze in bassins gestort om het water te laten verdampen en om ze te laten drogen. Vervolgens werden ze als meststoffen aan de landbouwers in de omgeving verkocht. Zo vormden ze een bron van inkomsten voor de stad.

In de loop van de eeuw werd het moeilijker om de excrementen kwijt te raken. Niet alleen groeide de bevolking – en daardoor het ‘aanbod’ – razendsnel, er ontstond ook concurrentie met naburige steden. Bovendien kwamen chemische meststoffen en andere organische meststoffen, zoals guano, op de markt. Stilaan verliet de overheid het idee om mest af te zetten op het platteland en raakte ze overtuigd van het nut van rioleringen. Meer en meer werden uitwerpselen als een gezondheidsprobleem beschouwd.

Sanering

In 1848-’49, bij de tweede epidemie die in België aan meer dan 23.000 mensen het leven kostte en ook de rest van Europa trof, legde de Britse arts John Snow een verband tussen besmetting en vervuild drinkwater. Het was een belangrijk inzicht, maar de echte oorzaak bleef nog onbekend. Voor de ontdekking van bacteriën, virussen en parasieten was het wachten tot het laatste kwart van de negentiende eeuw.

De kennis over cholera bleef dus lange tijd beperkt en de bestrijding ervan onvolkomen. Het sterkste wapen dat de overheid kon inzetten, was de sanering van de stad. Na de uitbraak van 1848 deed Brussel grote inspanningen om een riolenstelsel aan te leggen. Tussen 1848 en 1851 werd meer dan 5.582 meter aan nieuwe leidingen aangelegd.

Tot het einde van de 19e eeuw was zuiver drinkwater trouwens geen verworvenheid, zeker niet in steden. De bevolking was aangewezen op waterputten die vaak vervuild waren en op het water uit de rivieren. In Brussel, waar de Zenne liep, was dat niet anders.

In de loop der eeuwen had de Zenne haar functie als bevaarbare rivier verloren. Tot de late middeleeuwen gebruikten handelaars en boeren de rivier om hun waren naar de stad te brengen. Omdat Brussel groeide en de Zenne met haar smalle en bochtige bedding begon te verzanden, rees het idee om een kanaal te graven. De aanleg van het kanaal naar Willebroek, dat in 1561 plechtig werd geopend, luidde het einde van de Zenne als aanvoerroute in.

Door de snelle bevolkingsaangroei in de 19e eeuw kreeg Brussel met nieuwe, grootstedelijke problemen te maken. De volkswijken in de benedenstad, waar de Zenne stroomde, groeiden in ijltempo. Mensen leefden er opeengepakt in meestal weinig hygiënische omstandigheden. In tijden van droogte was de Zenne een modderig, stinkend stroompje waarin het afval zich ophoopte. Bij hevige regenval trad ze regelmatig buiten haar oevers en veroorzaakte ze wateroverlast. Geen wonder dat er een verband werd gelegd met de uitbraak van de cholera.

Voorschriften

De epidemie die in België de hoogste tol aan mensenlevens eiste, was die van 1866. Het eerste slachtoffer viel in maart; in mei stierven er vijftig mensen, in juni meer dan 1.500 en in juli zowat 12.700. In totaal vielen er dat jaar 43.400 doden.

Tijdens die uitbraak kregen arme wijken en scholen specifieke aandacht. In de scholen moesten de klassen elke avond gereinigd worden. De bevolking moest zich aan bepaalde voorschriften houden, zoals het proper houden van de woning, dagelijks de kamers verluchten, een arts raadplegen bij ziekte. De cholerapatiënten werden opgevangen in aparte ziekenhuiszalen of in tijdelijke gasthuizen en hun namen werden genoteerd door de lokale besturen. Gezondheidscommissies moesten de gemeentebesturen en bevolking helpen bij het naleven van de regels en de politie voerde controles uit.

In Brussel begon de epidemie in de Karregang, een gang die doodliep op de Zenne en uitkwam in de kleine bochtige Kattestraat. Vlakbij waren nog acht van dergelijke gangen. De mensen leefden er dicht bij elkaar met meer dan 600 inwoners in 46 huizen. Van daaruit verspreidde de cholera zich snel. Er vielen 3.469 doden in de hoofdstad.

Naar die epidemie werd wel eens verwezen als de rechtstreekse oorzaak van de overwelving van de Zenne in de binnenstad van Brussel. Historici zijn het er nu over eens dat cholera slechts een van de elementen was die meespeelden in de beslissing over de eerste grote stadssanering. Niet alleen de problematiek van de Zenne, ook de verdere uitbouw van de riolering en de drinkwatervoorziening vroegen een oplossing.

Al in 1836, na een grote overstroming, werd een onderzoekscommissie aangesteld. Toch duurde het nog tot 1859 alvorens de eerste voorstellen voor de aanpak van de problematiek van de Zenne op tafel lagen. Sommige plannen voorzagen in een zuivering van de rivier door schoon water uit de zijrivieren naar de stad te leiden en zo het water van de Zenne te verdunnen en beter te doen stromen. Andere plannen pleitten voor het verleggen van de Zenne naar het westen van de stad, naar de loop van de Kleine Zenne, die dan verbreed moest worden. Ten slotte waren er voorstellen om de Zenne te overwelven omdat de zuivering van de rivier als een hopeloze zaak werd beschouwd.

Plan-Suys

Uiteindelijk koos de Brusselse gemeenteraad onder leiding van de toenmalige liberale burgemeester Jules Anspach voor het plan dat Léon Suys in 1865 had ingediend – dus vóór de zwaarste uitbraak van de cholera. Suys stelde voor de Ransvoortzenne, een zijarm van de rivier binnen de Vijfhoek, te dempen, de Zenne recht te trekken en te overwelven. Door die ingreep ontstond een 30 meter brede boulevard doorheen de stad.

Anspach was het plan-Suys genegen omdat hij grootse plannen had met Brussel. Naar het voorbeeld van Parijs wilde hij de stad verfraaien en de rijke burgerij naar de benedenstad halen. Die ambitie speelde even goed een rol als de problematiek van de overstromingen van de Zenne. De brede rechte lanen konden ook het toenemende verkeer opvangen tussen het Noordstation en het Zuidstation, toen allebei nog kopstations.

De overwelving van de Zenne paste in de heraanleg van Brussel om de stad internationale allure te geven. Ook de bouw van het Justitiepaleis en de aanleg van het Jubelpark moesten het prestige van Brussel versterken. Als gevolg daarvan werd een groot deel van de middeleeuwse stad gesloopt. Duizenden mensen uit de volkse wijken werden onteigend en moesten hun biezen pakken. Voor het stadsbestuur was dat geen bezwaar want de arbeiders betaalden weinig belastingen en hadden toen trouwens nog geen stemrecht. Een bijkomend voordeel voor de overheid was dat de grote lanen geschikt waren om een cavalerie doorheen te sturen en dat eventuele opstandelingen zich niet meer in de wirwar van straatjes konden verschansen.

Toch kwam er ook veel kritiek op de plannen. Anspach kreeg het verwijt de oude stad te schenden. Anderen laakten de verhoging van de belastingen, de lage vergoedingen voor de onteigeningen en het gebrek aan inspraak door de bevolking.

De werkzaamheden begonnen in februari 1867 en zouden bijna vijf jaar duren. De Zenne werd voorlopig omgeleid en het hart van de binnenstad werd opengelegd. Over de toekomstige rivierbedding bouwden duizend arbeiders twee evenwijdige steekbogen in baksteen. Om het rioolwater op te vangen, kwamen aan weerszijden rioolpijpen die op bepaalde plaatsen zijpijpen naar de Zenne kregen. Die dienden om overtollig rioolwater in de rivier te kunnen afvoeren.

Bovengronds verrezen statige gebouwen, zoals de Beurs, het Zuidpaleis en de Centrale Hallen, die later werden afgebroken om de intussen ook al gesloopte Parking 58 te bouwen. Voor de verdere verkaveling schreef het stadsbestuur een architectuurwedstrijd uit, waarna het nog 20 jaar duurde vooraleer de nieuwe lanen waren volgebouwd. Een doorslaand succes was de ingreep in eerste instantie dus niet. De middenklasse verkoos de snel uitbreidende voorsteden, terwijl de hogere burgerij haar grote herenhuizen met inrijpoorten in het oosten van de stad niet meteen inruilde voor een appartement in de benedenstad.

Hoewel het overstromingsgevaar binnen de Vijfhoek ingedijkt was, bleken de problemen buiten het stadscentrum allerminst opgelost. In de rest van de agglomeratie en ook daarbuiten deden zich nog regelmatig overstromingen voor. De Zenne vervuilde verder omdat de riolering er was op aangesloten. Het zou bijna anderhalve eeuw duren vooraleer het eerste waterzuiveringsstation voor Brussel er kwam.

Beton

Vanaf 1930 ijverde een vereniging voor de overwelving van de Zenne buiten de Vijfhoek. Vanaf 1931 begonnen werkzaamheden om de loop van de Zenne te verleggen. Voortaan zou de rivier onder de kleine ring lopen. De overwelving, deze keer in gewapend beton, werd stroomopwaarts uitgebreid tot Kuregem in Anderlecht en stroomafwaarts tot Laken. De drooggevallen tunnels onder de centrale lanen maakten de aanleg van de premetro gemakkelijker.

En de cholera? Na 1866 braken in België nog twee epidemies uit, een in 1883-’85 en een in 1891-’95. De laatste uitbraak was veel milder en intussen had de Duitse arts Robert Koch ook de cholerabacterie ontdekt. Het verband met het drinken van besmet water was toen duidelijk. Omdat Brussel intussen had geïnvesteerd in een betere drinkwatervoorziening, was ook dat probleem onder controle.

Dat cholera de bepalende factor was in de ingrijpende verandering die Brussel in de 19e eeuw onderging, is moeilijk te verdedigen. Ongetwijfeld speelde de ziekte een rol en had het stadsbestuur ook nobele beweegredenen met de overwelving van de Zenne. Minstens zo belangrijk, zo niet belangrijker, waren financiële, politieke en sociale overwegingen in het machtsspel dat aan de werkzaamheden voorafging. Daar mogen we ook de gewijzigde ideeën over hygiëne aan toevoegen. Door dat samenspel van factoren werd het aanzien van Brussel definitief veranderd.

Literatuur

Isabelle Devos, Gezondheidszorg in tijden van cholera, De Standaard, 16 maart 2020.

Lucia Gaiardo, Gangen in Brussel, Igeat, ULB, http://erfgoed.brussels/links/digitale-publicaties/pdf-versies/bskg/gangen

Yvan Van Hyfte, Toen de cholerabacil nog niet ontdekt was. De cholera-epidemieën van 1849 en 1854. www.vilz.be

Cecile Narinx, “De kleren maken de patiënt”, De Morgen 18 juni 2020, blz. 18-19.

Roel Jacobs. Brussel. De geschiedenis in de stad, Brugge, 1994.

Ananda Kohlbrenner, Van meststof tot afval, van het platteland naar de rivier: een geschiedenis van Brussel en zijn excrementen, vertaling Ben Winant, Brussels studies, https://doi.org/10.4000/brussels.1226

Els Groessens