In het beschaafde Europa

De wortels van de holocaust in Europa (J. Veidlinger)

J. VEIDLINGER. Midden in het beschaafde Europa. De pogroms van 1918-1921 en het begin van de holocaust. Amsterdam, Het Spectrum, 2021, 517 blz.

‘Midden in het beschaafde Europa wordt een heel volk in zijn bestaan bedreigd. Dergelijke misdaden halen niet alleen de mensen omlaag die ze begaan, maar tarten ook de menselijke rede en het menselijk geweten.’ Voor een goed begrip, het gaat hier niet over de recente gebeurtenissen in Oekraïne. De woorden komen uit de mond van de Franse schrijver Anatole France (1844-1924), en verwijzen naar de nasleep van de Eerste Wereldoorlog en de Russische burgeroorlog in het Oekraïense deel van het voormalige tsarenrijk. Midden in het beschaafde Europa werd onmiddellijk ook de titel van een erudiete studie van Jeffrey Veldlinger over de Oekraïens-Russische pogroms van 1918-1921. Op zich is dit onderwerp al vrij goed gedocumenteerd, maar het nieuwste boek van de Joods-Amerikaanse historicus werkte de laatste hiaten van dit onderzoek helemaal weg. Daarnaast plaatst hij deze bladzijde uit de geschiedenis in de ruimere context van een tijdsgewricht dat dramatisch afliep voor de Joden in Europa. Vandaag weten we immers dat de pogroms slechts de voorbode waren van wat twintig jaar later zou uitmonden in een nog grotere genocide. Zelden heeft een boek zo pijnlijk nauwkeurig de vinger gelegd op de lijn die loopt van de Oekraïens-Russische pogroms richting de Holocaust. Sommige waarnemers waarschuwden toen reeds voor een fatale afloop. Zo publiceerde de Literary Digest reeds in 1919 een artikel met als titel Will a slaughter of Jews be next European horror?

Jezusmoordenaars en speculanten

De Joden vormden rond 1900 een niet weg te denken segment van de bevolking in het Oekraïense deel van het tsaristisch Rusland. Samen ging het om zowat 3 miljoen mensen of 12 % van de populatie. Op het platteland vormden zij een wat aparte groep naast Oekraïense boeren, Russische bureaucraten en Poolse adel. Sommigen hielden zich bezig met het beheer van landgoederen, anderen werkten als ambachtslieden, winkeliers of kleine handelaars. Dit was ook het geval in de steden, maar daar behoorden zij ook tot de intellectuele elite die sympathiseerde met de nieuwste democratische en radicale stromingen.

Slachtoffers van de pogrom van Khodorkiv (1919) (en.wikipedia.org)

Joodse gemeenschappen hadden in het Russische keizerrijk ervaring met zwaar fysiek geweld. Zo was eind 19de eeuw het aantal pogroms – het woord is afgeleid van het Russische gromit: verpletteren, vernietigen – danig toegenomen. Veidlinger herkent in de ‘eerste’ golf van pogroms eenzelfde narratief als in 1918-1921, namelijk het terugkerende verhaal dat Joden de Christusmoordenaars waren. Niet toevallig brak de pogrom van 1881 uit tijdens de paasweek, het moment waarop de dood van Jezus wordt herdacht. Een bloedige burgeroorlog, een buitenlandse dreiging of een economische ramp waren meestal voldoende om het stof van deze mythe te blazen. Overigens gebeurden deze geweldplegingen minder spontaan dan algemeen wordt aangenomen. De tsaristische regering wist meermaals de volkswoede tegen bepaalde wantoestanden naar de Joden te kanaliseren. Ook na 1918 werden de slachtingen vaak vanuit officiële hoek opgezet, aangemoedigd of getolereerd. Veidlinger telde tussen 1918 en 1921 meer dan duizend collectieve geweldplegingen op Joden en dit op meer dan vijfhonderd plaatsen. Alhoewel het Tekstvak: Symon Petljoera (nl.wikipedia.org)cijfer van het aantal dodelijke slachtoffers varieert tussen 30.000 en 300.000 documenteerde Veidlinger minstens 40.000 doden tijdens de rellen zelf en 70.000 als gevolg van de opgelopen verwondingen. Zelden hadden antisemitische reacties zich op deze schaal in Europa afgespeeld.

Een democratische Oekraïense republiek?

Antisemitisch geweld was dus niet zo nieuw maar de Russische revolutie en de daaropvolgende burgeroorlog betekenden een ware gamechanger. In maart 1917 riepen Oekraïense nationalisten de (Oekraïense) Volksrepubliek uit. Aan het hoofd kwam een Centrale Rada die in een ‘Universele verklaring’ plechtig beloofde om de belangen van de verschillende etniciteiten op het grondgebied te respecteren. De eerste regering werd aanvankelijk bevolkt door gematigde politici die een burgerlijk-democratisch staatsmodel op het oog hadden. Veelzeggend was dat op de nieuwe bankbiljetten de vier nationale talen stonden: Oekraïens, Russisch, Pools, Jiddisch. Een New Yorkse krant kon opgetogen meedelen dat Joden voor het eerst in de geschiedenis zouden erkend worden als gelijkwaardig aan de rest van de bevolking.

Als gevolg van de vrede van Brest-Litovsk werd in 1918 het westelijk deel van het Russische keizerrijk als bezettingsgebied aan Duitsland toegewezen. In Kiev kwam er een Duitsgezinde marionettenregering met een rechts-nationalistisch profiel. Ze omschreef zichzelf graag als het nieuwe ‘hetmanaat’, een verwijzing naar de Don-kozakken die zich tijdens de 17de-18de eeuw groepeerden onder een hetman (hoofdman). Na het vertrek van de Duitsers in 1918 werd de Oekraïense republiek meegezogen in de bloedige burgeroorlog tussen de Roden en de Witten, respectievelijk de bolsjewieken en de bonte coalitie die de nieuwe communistische regering bestreed. Intussen voerde de Rada steeds meer een militaristische en conservatieve koers, dit onder leiding van de controversiële minister van Oorlog Symon Petljoera (1879-1926).

Joodse bolsjewieken?

Tijdens de Russische burgeroorlog stak het antisemitisme op basis van religieuze ressentimenten opnieuw de kop op. Dat de Joodse stedelijke elite haar sympathie voor de communistische revolutie niet verborg sterkte de Oekraïense regering verder in de overtuiging dat alle Joden tot het bolsjewistische kamp behoorden. Pamfletten legden dan ook voortdurend de nadruk op de Joodse achtergronden van een aantal bolsjewistische leiders. Het was vooral Trotski, op dat ogenblik sovjetminister van Oorlog, die steevast werd afgebeeld als de kwade Joodse genius die de kerken afschafte en de boeren van hun grond beroofde. In de beeldvorming werd iemand met een knijpbrilletje en een knevel snel het symbool van de bolsjewistische Jood.

Toen de communistische aanslagen op Oekraïens grondgebied toenamen was dit voor de Rada van Petljoera een voldoende reden om steeds driester op te treden. In werkelijkheid had zij weinig vat op haar plaatselijke commandanten die hun soldaten de vrije hand lieten bij willekeurige plunderingen en fysieke afrekeningen. Joodse winkels en huizen waren hierbij het eerste doelwit. Eenmaal het laagje vernis van de openbare orde was doorbroken, deden ook gewone burgers hieraan mee. De theorie van de Joods-bolsjewistische samenzwering deed de rest. Verminkingen en moorden werden gepleegd met sadistische gretigheid. Veidlinger gaat de bloedstollende beschrijvingen van de grote pogroms van Ovretsj, Zjytomyr en Proskoeriv niet uit de weg. Wat de precieze rol van Petljoera hierin is geweest blijft echter vaag. Hij was minstens op de hoogte van de misdaden en hij hield zeker ook de daders de hand boven het hoofd. Ook zijn er aanwijzingen dat hij indirect tot geweld heeft aangezet. Petljoera is daarom vandaag nog steeds een omstreden figuur. Voor de Joden was het in elk geval duidelijk wie de hand had in de pogroms. Het inspireerde een Joodse activist om de Oekraïense ‘held’ in 1926 in Parijs neer te schieten. Tijdens het daaropvolgende gemediatiseerde proces werd de dader vrijgesproken, wat het antisemitisme in Oekraïense nationalistische kringen nog versterkte.

Krijgsheren, Polen en bolsjewieken

Toen het Rode Leger in 1918 tijdelijk de controle overnam, viel het land in handen van plaatselijke krijgsheren, in de praktijk gangsterbenden die gedreven door hebzucht en machtswellust de bevolking terroriseerden. De Joden waren een gemakkelijke zondebok, ook voor de boerenbevolking die de voorbije jaren nochtans relatief vredig met hun Joodse buren hadden samengeleefd. Vooral het discours dat de Joden speculanten waren vond bij de verarmde plattelanders een gretig gehoor. Heel wat boeren keerden zich plots met hooivorken, sabels geweren tegen hen. Dit was bijvoorbeeld het geval met Marko Loechtan, een huisvader die nochtans bekend stond om zijn gemoedelijkheid met zijn Joodse buren. Zijn inlijving bij het Russische leger vier jaar eerder hadden hem echter totaal van slag gebracht. Toen hij van het front terugkeerde zag hij zijn grond bedreigd door communistische inbeslagname en trad het beeld van de inhalige Jood steeds nadrukkelijker op de voorgrond. Marko ontpopte zich zo tot een moordenaar van zijn vroegere buren. ‘De dynamiek was hier geheel en al plaatselijk, dreef op persoonlijke betrekkingen en generatieverschillen en werd geïnterpreteerd via de lens van gewone religieuze symbolen die het dagelijkse leven vormgaven’, aldus Veidlinger. Naast Marko waren er vele jongemannen die sinds het uitbreken van de oorlog geen enkel moreel kompas bezaten. Zij werden opgejut door plaatselijke hetmannen die hen Joodse buit voorspiegelden.

In 1919 leken de kansen om te slaan in het voordeel van de Witte legers. Hun officieren waren afkomstig uit het tsaristische leger waarvan het antisemitisme bekend stond. In de legers van Petljoera en de krijgsheren waren het nog boerensoldaten, losgeslagen manschappen uit stadsgarnizoenen of lokale machthebbers, maar de ‘witte pogroms’ werden op touw gezet door geüniformeerde Russische officieren, mannen met fijne manieren en een goede opvoeding. Met het intermezzo van de Poolse inval in 1920 veranderde het antisemitische geweld opnieuw van gedaante. De zogenaamde ‘Poolse pogroms’ inspireerden zich opnieuw meer op de oude religieuze haatgevoelens tegen de joden. Hierbij ging het dan om brandstichting in synagogen, verbranden van heilige boeken, hardhandig afsnijden van baarden, … De bedoeling was eerder om te vernederen dan te doden.

Slachtoffers van de pogrom van Ovruch (1919) (https://books.openedition.org/obp/11043)

Een onverwerkt verleden

Voor de hele bevolking van dit ‘bloedland’ veranderde er nauwelijks wat: geplunderde oogsten, vernielde woningen en een massa vluchtelingen en Joden: het leek allemaal het nieuwe normaal in Oekraïne. Vanaf 1920 konden de bolsjewieken het Moskouse gezag herstellen. Gedurende een viertal jaren was het binnenland afwisselend in handen geweest van Duitsers, Polen, Russen, Witten en Roden. Om zich een beeld te vormen: de hoofdstad Kiev kwam ongeveer veertien keer in andere handen terecht … De gemengde Oekraïense bevolking – en de Joden meer in het bijzonder – zaten aldus voortdurend tussen hamer en aambeeld. De bolsjewieken minachtten de Joden als burgerlijke nationalisten, de burgerlijke nationalisten brandmerkten hen als bolsjewieken, Oekraïners zagen hen als agenten van Rusland, Russen verdachten hen van Duitse sympathieën, en Polen betwijfelden hun loyaliteit aan de pas opgerichte Poolse republiek.

Met de consolidatie van het communisme eindigde wel de periode van de grote pogroms, maar het verhinderde niet dat honderdduizenden Joden naar het Westen trokken. Hun diaspora richting Polen, Duitsland, Roemenië, Hongarije,… gebeurde niet alleen om aan de Oekraïense nationalisten te ontkomen, maar was evenzeer ingegeven door de wens om niet onder de goddeloze communisten te vallen die het privébezit wilden nationaliseren. Daarnaast waren er nog evenveel interne vluchtelingen die een nieuw bestaan in de Sovjet-Unie zochten. In het Oekraïense deel van de Sovjet-Unie daalde het aantal Joden met 35% (van 2,3 tot 1,5 miljoen), maar in het Russische binnenland nam hun aandeel van 1897 tot 1923 toe met 75%. Velen zetten er hun job verder als winkelier, koopman of handwerkman. Een selecte groep sloot zich aan bij de nieuwe machthebbers en bekleedde overheidsfuncties in Moskou. De reden laat zich raden. Veel Joden hadden zich vanaf 1920 aangemeld om de pogroms te bestrijden en de plegers hiervan te vervolgen. Nadien bleven ze gewoon bij de gehate geheime politie (Tsjeka) werken. Op die manier werd het beeld van de ‘communistische Jood’ gewoon een ‘selffulfilling prophecy’. Afgezet tegen het totaal aantal Joden bleef hun betrokkenheid in het sovjetkader in absolute cijfers nochtans beperkt.

Intussen nam de Oekraïense afkeer voor het centrale gezag in Moskou alleen maar toe, vooral toen Stalin verordende dat alle (Oekraïense) landbouwbedrijven dienden gecollectiviseerd te worden. Miljoenen Oekraïners kwamen om het leven als gevolg van de afschaffing van de particuliere landbouw, de hongersnood, de deportatie en executies. Het zou hen altijd bij blijven als de holodomor (vert.: moord als gevolg van honger). Maar de aversie tegenover Moskou straalde echter ook af op de Joden die als medeplichtig werden gezien …

In Europa klonk de rechts-nationalistische koers steeds rauwer tegenover de Joodse vluchtelingen uit het oosten. Alhoewel zij aanvankelijk nog relatief gastvrij werden opgevangen, nam de afkeer van deze met vlektyfus en roodvonk bedekte vluchtelingen alsmaar toe. Het was koren op de molen van het Duitse nationaalsocialistische discours dat het internationale Jodendom zich als een ziektebacil onder het Arische volk aan het verspreiden was.

Een kromme lijn richting Holocaust

Het uitbreken van een nieuwe wereldoorlog was voldoende om alle oude wonden opnieuw open te rijten. Toen nazi-Duitsland de Sovjet-Unie binnenviel stak het antisovjet-gevoel in Oekraiëns-nationalistische kringen opnieuw de kop op. De SS-eenheden die in 1941 in het kielzog van de Wehrmacht de taak hadden om het gebied te zuiveren van communistische partizanen en Joden, waren zelfs verwonderd dat een groot deel van de bevolking hieraan graag meewerkte. Sommigen wezen de nazi’s aan waar Joden woonden. Anderen hielpen met het bijeendrijven van Joden. Lokale politiediensten vergrepen zich ook fysiek aan Joden en werkten actief mee met massa-executies. De gebeurtenissen van twintig jaar eerder plaatsen deze collaboratie echter in een ander daglicht. De medeplichtigen aan de judeocide hadden als kind gezien hoe hun vaders meededen aan de pogroms. Nadien hadden ze jarenlang onder een communistisch bewind geleefd dat hun ouderlijk bezit had gecollectiviseerd. Het ware gezicht van deze rampspoed was in hun ogen telkens de Jood: dé Jezusmoordenaar, dé speculant en dé bolsjewiek. Maar het betekende wel dat deze collaborateurs in 1941 letterlijk en figuurlijk toekeken aan de rand van Joodse massagraven, en dit ‘in het beschaafde Europa’. De grootste dodenaantallen deden zich voor in de regio’s waar reeds in 1918-1920 de zwaarste pogroms werden genoteerd (Galicië, Podolië, Wolynië, Kiev). ‘Vierentwintig jaren nadat het allemaal begonnen was, werd de genocide op de Joden in Oekraïne afgerond’, aldus Veidlinger.

Met Midden in het beschaafde Europa sluit de auteur aan bij de inzichten van andere historici die Oekraïne omschreven als Bloodlands, Shatterzone of Empires, The Lands Between of No Place. Al eeuwen is het een kreukelzone waar miljoenen mensen de speelbal waren van omringende rijken en staten. Veidlinger wijst erop hoe dit land zelf ook haar demonen kende. Antisemitisme kreeg er door de vele oorlogen en de steeds wisselende bezetters telkens de nodige zuurstof. Alhoewel de pogroms van 1918-1921 niet noodzakelijk hoefden te leiden tot de Holocaust, bewijst Veidlinger wel dat stereotiepe denkpatronen en trauma’s van aanhoudende barbarij zulke diepe wonden kunnen slaan dat een dergelijke genocide wel mogelijk wordt. De littekens van na 1918 waren immers helemaal nog niet genezen en een onverwerkt verleden deed hen in 1941 weer opengaan. Het bewijst dat geschiedenis misschien niet rechtlijnig verloopt en evenmin een voorspellend karakter heeft.  Maar ook een kromme lijn is wel nog steeds een lijn.

Patrick Praet