‘Slaaf noch bedelaar’

In de voetsporen van priester Daens

Men kan zich afvragen hoe het met de naambekendheid van Adolf Daens zou gesteld zijn zonder het boek van Louis Paul Boon[1], zonder de film van Stijn Conincx[2] of zonder de gelijknamige musicals[3] die de Aalsterse priester bij een groot publiek bekend maakte. Of is er toch meer aan de hand? Blijven we nog steeds gevoelig voor zijn boodschap van sociale rechtvaardigheid? Of is het zijn lef om tegen de kerkelijke autoriteiten en het katholieke establishment in te gaan die hem een plaats in het collectieve geheugen bezorgde. Een underdog mag in Vlaanderen doorgaans op sympathie rekenen … Óf is het de mens Daens die ons blijft beroeren? De dwarse pastoor bleek tijdens zijn leven immers niet alleen een sociaal bewogen hemelbestormer, maar ook een kwetsbaar man met heel wat persoonlijke twijfels.

Erfgoed Denderland gaf dit jaar de rijke historische kennis rond het Daensisme een opfrisbeurt met een themakrant, een podcast, geüpdatete informatieborden in de streek, themawandelingen en -fietstochten. Post Factum pikt in bij de nieuwe inzichten over het Daensisme en plant daarom een themawandeling in de voetsporen van de controversiële priester. Gids Lutgarde De Ridder, die ons reeds in 2007 op sleeptouw nam, leidt Post Factum op 25 september langs de plaatsen in Aalst waar hij woonde, schoolliep, botste met de sociale ellende, politieke meetings hield en uiteindelijk overleed. Onderweg hoort u het verhaal van een stad die op het einde van de 19de eeuw een van de hoogste armoedecijfers in Vlaanderen kende.

Jan Decleir in de film Daens (1993)

 

De tijd van Daens

Adolf Daens werd in 1839 in Aalst geboren. Hij volgde onderwijs in het plaatselijke jezuïetencollege waarna hij voor een priesteropleiding koos. Nog vóór zijn politieke optreden bleek dat Daens geen gemakkelijk man was. Hij stond bekend als iemand die moeilijk overweg kon met discipline en op weinig plaatsen kon aarden. Zijn klerikale loopbaan kende dan ook een grillig parcours langs colleges en parochies waar hij meer dan eens met zijn superieuren in aanvaring kwam. In 1888 arriveerde Daens dan opnieuw in Aalst. Hij trok in bij zijn broer Pieter die drukker en uitgever was van katholieke en sociaal bewogen weekbladen zoals Het Land van Aelst en De Werkman. Hij hield zich in deze periode bezig met het geven van privélessen aan kinderen van gegoede burgers en schreef occasioneel stukjes voor de bladen van zijn broer. Voorlopig was van zijn eigen later engagement weinig te merken…

Adolf Daens (1839-1907)

Daens belandde in Aalst op een dat het sociale klimaat in België danig was verhit. Er waren pas de bloedige stakingen in Wallonië geweest en in 1885 was de Belgische Werkliedenpartij (BWP) opgericht. Met het verschijnen van een socialistische partij die toen nog de klassenstrijd verkondigde, betekende arbeidersgeweld een gevaar voor de Belgische burgerstaat. Voor het eerst doemde voor de liberale en katholieke burgerij de nachtmerrie op van een socialistische samenleving.

Intussen groeide er in de marge van de Katholieke partij wel een groep van malcontente christendemocraten die de aandacht vestigden op de sociale en politieke achteruitstelling van arbeiders en boeren. Door de encycliek Rerum Novarum (1891) – al bij al een voorzichtig standpunt tegen de sociale wantoestanden – kregen deze christendemocraten een onverwachte duw in de rug vanuit het Vaticaan. Ongetwijfeld gingen achter deze koerswijziging opportunistische overwegingen van de kerkelijke autoriteiten schuil. Steeds meer arbeiders sympathiseerden immers met het socialisme en keerden de Kerk de rug toe.  In België vochten christendemocraten en socialisten dan ook een bittere strijd uit om de gunst van de arbeiders. Niet zonder reden koos het nieuwe christendemocratische dagblad Het Volk in 1891 als ondertitel ‘Antisocialistisch dagblad’, een duidelijke statement tegen het ‘goddeloze socialisme’. Maar ondanks de oplopende spanningen tussen conservatieven en progressieven binnen de Katholieke partij bleven de meeste Vlaamse christendemocraten toch actief binnen de partij, in de hoop om van daaruit democratische hervormingen door te voeren.

Tussen Aalst en Ninove

De eerste christendemocratische kernen ontwikkelden zich vooral in Vlaamse (sub)rurale gebieden en kleine nijverheidskernen, meer bepaald in de Denderstreek met een sterk ontwikkelde huisnijverheid en snelgroeiende industriestadjes zoals Aalst, Geraardsbergen en Ninove. Zij behoorden tot de meest verpauperde gebieden van Vlaanderen. In zijn boek Door arm Vlaanderen (1901-1902) wijdt de socialistische militant August De Winne meerdere bladzijden aan de schrijnende situaties in de Denderstreek.  De lonen in deze kleine textielstadjes waren bijzonder laag en de werkvoorwaarden waren in de meeste sectoren hallucinant (vooral in de luciferfabrieken in Geraardsbergen en Ninove). Goedkope thuisarbeid (bijvoorbeeld in de handschoennijverheid) en pendelarbeid naar de steenkoolmijnen in Wallonië waren vaak de enige alternatieven voor de sluimerende werkloosheid en de lage lonen. De armoede trof niet alleen de steden. Door de ‘agrarische depressie’ van de jaren 1880 was het ook voor de kleine landbouwers bijzonder moeilijk om het hoofd boven water te houden. De traditioneel sterke Katholieke Partij en de Kerk raakten niet verder dan een paternalistische geïnspireerde liefdadigheid en het socialisme stond in deze streek van Vlaanderen gewoon te zwak om een hoopvolle oplossing te vormen voor het uitzichtloos bestaan van de grauwe massa van dagloners en fabrieksvolk. Er was met andere woorden in de Denderstreek ruimte voor een partij die stelling innam tegen de barre werkomstandigheden in de fabrieken, de kinderarbeid, de hoge pachtprijzen, het onrechtvaardige lotingsysteem, het cijnskiesrecht, de miskenning van het Nederlands,…

Voeg bij dit alles een priester die blijk gaf van ‘Aalsterse contrairie’. Daens was daarnaast ook bereid om het gezicht te worden van een christendemocratische beweging die zich loswrikte van de Katholieke partij. Een ‘pastoor’ die via de kranten van zijn broer lucht kon geven aan de misbruiken in de fabrieken en die daarom door arbeiders op handen werd gedragen, was toch bijzonder en maakte bij arbeiders en boeren een sympathie tegenover de underdog wakker. ‘Slaaf noch bedelaar mag de arbeider zijn, maar een vrij en welvarend wezen’ … Daens’ woorden klonken bij de arme stumpers van die tijd als muziek in de oren …

Militanten van de Christene Volkspartij in 1906

Nochtans zou het Daensisme er wellicht nooit gekomen zijn zonder de contacten met de Roelanders uit de streek van Ninove (genoemd naar hun blad Klokke Roeland). Het oorspronkelijk landelijke karakter van hun programma blijkt uit hun speciale aandacht voor de landbouwersbelangen (o.m. een vaste regeling van de grondlasten zodat willekeurig pachten innen niet meer kon), de hervorming van het kies- en belastingstelsel en de erkenning van de Vlaamse taal. Intussen namen in Aalst de artikels van Het Land van Aelst en De werkman ook een scherpere vorm aan. Dit was de Roelanders niet ontgaan. Een toenadering tussen de kern uit Ninove en de aanhangers van de broers Daens was onvermijdelijk. Beiden ontmoetten elkaar in 1893 in een café in Okegem en tekenden er de stichtingsakte van de Christene Volkspartij. Priester Daens nam de taak op zich om het programma te schrijven. Hiermee werd hij meteen de partijideoloog én het uithangbord van de partij. Daens werd nu een publieke figuur. Met de groene vlag van de Daensisten zou in de streek voortaan rekening moeten gehouden worden…

Een zweeppartij in het nauw

Door zijn priesterambt wekte Daens van bij het begin heel wat emoties op. Niet alleen bij zijn aanhangers voor wie hij het levende bewijs vormde dat de clerus er niet alleen voor de rijken was, maar ook bij zijn tegenstanders die hem als een gevaar voor de eenheid van de Kerk en de Katholieke partij zagen. Aan tegenstanders had Daens overigens geen gebrek. Dit was op de eerste plaats Charles Woeste (1837-1922) die zich opwierp als de vertegenwoordiger van de conservatieve katholieken. De voorstelling van Woeste in de film van Coninx is wellicht niet overdreven. Met zijn macht en invloed tot in de hoogste echelons van partij, hof en Kerk probeerde hij Daens met alle middelen dwars te zitten. Het machtige bondgenootschap van het establishment zorgde ervoor dat de euforie over een sterke christendemocratische partij wel zeer kortstondig was. De verkiezing van Daens tot kamerlid voor het arrondissement Aalst in 1894 had immers grote verwachtingen gewekt. Maar de Christene Volkspartij kon echter nooit helemaal bevestigen (de partij haalde tot de oorlog nooit meer dan twee zetels in de Kamer). Even leek het alsof de partij natuurlijke bondgenoten vond bij de socialisten en de progressief liberalen. Maar ook hier bleef de samenwerking beperkt tot occasionele ‘kartels’ in sommige arrondissementen. Voor een nauwere samenwerking was Daens’ wantrouwen tegenover deze ‘goddelozen’ te groot.

De Gentse bisschop Stillemans stond in een moeilijke positie tussen de druk van de katholieke rechterzijde (met Charles Woeste rechts op de prent) en de ‘opstandige’ priester Daens

Op die manier raakte de ‘Daenspartij’ steeds meer geïsoleerd. De soutane was voor Daens uiteindelijk meer een beknelling dan een sociaal en politiek breekijzer. De kerkelijke veroordelingen volgden elkaar op: verbod om de mis te lezen (1894), schorsing als priester (1898) en ontzetting uit het priesterlijk ambt (1899). Dit bracht nogal wat Daensisten voor een vertwijfelende keuze. Moest men die afvallige priester blijven volgen? Sommigen zochten opnieuw aansluiting bij de Katholieke partij, voor anderen waren de kerkelijke reprimandes voldoende om verder te radicaliseren, ook tegen de monarchie en de koloniale politiek van dat ogenblik. Enkelen kwamen aldus bij het socialisme terecht, een deel bleef zweren bij de oorspronkelijke idealen van priester Daens en sloten een opname in de katholieke moederpartij niet uit, en nog anderen evolueerden in meer flamingante richting. Voor alle strekkingen bleef priester Daens wel de geestelijke vader. Zelf was hij hoe langer hoe meer verbitterd door de tegenwerking, het uitblijven van een politieke doorbraak en de interne spanningen binnen de kleine zweeppartij. Kort vóór zijn dood in 1907 verzoende hij zich opnieuw met de Kerk, in de ogen van de radicale vleugel binnen de Christene Volkspartij een absoluut verraad (het leidde zelfs tot een schrapping van Daens als lid van zijn eigen partij). Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwamen een aantal Daensisten in het Vlaamse activisme terecht. Hun veroordeling nadien belette de partij niet om tijdens de jaren 1920 op te gaan in de Vlaams-nationale Frontpartij. In vele gemeenten van de Denderstreek bleven tussen de twee oorlogen Daensistische kernen bestaan. Hun profiel was Vlaams, sociaal en rebels. In 1933 zochten meerdere Daensisten hun heil in het pas opgerichte Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV).

Gebruikt en misbruikt

Adolf Daens onderging het weinig benijdenswaardige lot om tijdens zijn leven en daarna door politieke en maatschappelijke partijen en stromingen te worden gebruikt (en misbruikt). In zijn tijd probeerde het socialisme via Daens een toegang te krijgen tot de christelijke arbeiders. Ook Louis Paul Boon zag de priester als iemand met socialistische ideeën. Het klopt wel dat hij in het parlement meerdere malen sociale wetsvoorstellen van de Belgische Werkliedenpartij ondersteunde. Maar toch bleef hij een christendemocraat met een eigen boodschap voor de arbeiders. Daens werd ook voor de Vlaams-nationale kar gespannen. Gezien de ontwikkelingen binnen het Daensisme vóór de Tweede Wereldoorlog is dit niet zo verwonderlijk. Het Priester Daensfonds, dat zich de erfgenaam van Adolf Daens noemt, heeft overigens nog steeds een Vlaams profiel. Ongetwijfeld had Daens eind 19de eeuw het bij het rechte eind door te stellen dat achter de sociale ongelijkheid ook een taalongelijkheid schuilging. Toch was zijn verzet tegen de Franstalige (katholieke en liberale) bourgeoisie op de eerste plaats het gevolg van zijn algemene verontwaardiging over het troosteloze lot van het fabrieksproletariaat en de dagloners op het platteland. Het accapareren van Daens door het Vlaamsnationalisme als symbool van Vlaamse onverzettelijkheid tegen het Franstalige België getuigt dan ook van een zeer eenzijdige lezing van de geschiedenis

Adolf Daens blijft dus nog velen inspireren. Hij was een rebel die voor die tijd revolutionaire standpunten verdedigde. Voor de ene was hij een held die zijn eigen maatschappelijke status in de weegschaal wierp om voor de zwakken op te komen. Voor de andere was hij een ruziemaker, een twijfelaar en een lafaard die zijn principes niet tot het einde verdedigde. Een ding staat vast: hij was een persoon die niemand onberoerd liet en wiens ideeën aan de basis lag van de christendemocratie in Vlaanderen. Zijn progressieve standpunten polariseerden de toenmalige publieke opinie echter dermate dat hij uiteindelijk zichzelf isoleerde en hiervan – althans menselijk – het slachtoffer werd.

Patrick Praet


[1] L.P. BOON. Pieter Daens of hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht (Amsterdam, Arbeiderspers, 1971).

[2] Daens (1993)

[3] De musical Daens van Studio 100 werd voor het eerst opgevoerd in 2008-2009. In 2020 was de 2.0-versie gepland. Als gevolg van de coronapandemie ging de eerste uitvoering maar in 2021 van start. Op 1 oktober 2022 stopt de musical definitief.